Zelfverdediging en maatschappij
een paar bedenkingen over de maatschappelijke waarde van zelfverdedigingslessen
Voor we van zelfverdediging kunnen spreken, is het belangrijk een zo goed mogelijk idee te krijgen van het soort bedreigingen waartegen we ons willen verdedigen. Hiervoor moeten we eerst en vooral kijken naar de persoon die zich wil leren verdedigen, en zijn/haar situatie. Dan kunnen we nagaan welke de voornaamste bedreigingen voor deze persoon zijn (een snelle blik op de statistieken bijvoorbeeld leert ons dat de meerderheid van de bevolking veel meer gebaat zou zijn met een bijles in veilig rijgedrag of een slipcursus dan met een cursus zelfverdediging).
Ik heb een interessante Canadese studie (wie cijfers vindt voor Belgie mag een artikel schrijven) die aanrandingen bestudeert voor verschillende leeftijdscategorieen. De resultaten zijn eerder verrassend.
Kinderen onder de twaalf jaar
Slachtoffers van verkrachting zijn voor 40% jonger dan 12 jaar. In deze leeftijdsgroep zijn 60% van de aanrandingen van sexuele aard. De daders zijn familie in 48% van de gevallen, bekenden in 37% van de gevallen, en onbekenden in slechts 8% van de gevallen. De slachtoffers zijn 56% meisjes en 44% jongens.
Deze cijfers suggereren dat verkrachting niet zozeer een probleem is voor vrouwen, maar voor ieder die niet in staat is het te beletten. Het toont ook het gevaar van alle aandacht te richten op onbekenden à la Dutroux. Kinderen onder de twaalf worden wel minder vaak vermoord, de moordcijfers zijn (toch nog) 1/3 van deze voor personen boven de twaalf. Van de gedode kinderen worden 80% door volwassenen vermoord.
Jongeren van twaalf tot twintig
Nog eens 40% van de slachtoffers van verkrachting komen uit deze leeftijdsgroep. Deze groep heeft twee keer zoveel kans aangerand te worden dan de rest van de bevolking: 24% van de slachtoffers van geweld behoren tot deze groep, terwijl ze slechts 11% van de bevolking uitmaken. Deze aanrandingen eindigen echter meestal niet dodelijk, slechts 11% der vermoorden komen uit deze leeftijdsgroep.
Meisjes lopen in geen enkele periode van hun leven meer risico om verkracht te worden. Voor middelbare scholieren is er wat meer kans op aanranding door een bende, terwijl voor studenten de dader eerder een bekende zal zijn, en de aanranding eerder in de verblijfplaats plaatsvindt.
Personen boven de twintig
Slechts 20% der verkrachtingen treffen personen ouder dan twintig jaar. Minder dan 10% van de aanrandingen in deze leeftijdsgroep zijn van sexuele aard en mannen en vrouwen worden ongeveer even frequent aangerand.
In het algemeen gaat slechts 1 op 64 verkrachtingen gepaard met bijkomende verwondingen. Een wapen is aanwezig in slechts 1 op 30 gevallen. Dit stemt tot nadenken. Blijkbaar geeft 95% van de slachtoffers zich over zonder slag of stoot.
De zogenaamde “date rape”
Deze term werd voor het eerst gebruikt om te benadrukken dat de meeste verkrachters bekenden zijn, en geen stereotiepe figuren die uit een donker bosje springen. De term is ietwat misleidend omdat het suggereert dat afspraakjes (date) bijzonder riskant zijn. Personen in machtsposities (ouders, leraars, enz) vormen echter een minstens even groot gevaar dan de leeftijdsgenootjes.
Een studie onder Amerikaanse studenten door prof. Meulenhard geeft aan dat 46,3% van de meisjes ooit ongewenst sexueel kontakt had meegemaakt. Interessant aan deze studie was dat de vraag ook aan jongens gesteld werd: 62,7% van hen verklaart ook ongewenste kontakten gehad te hebben! Worden mannen soms vaker verkracht dan vrouwen? Geweld bleek voor beide geslachten zeer zelden een faktor te zijn, de voornaamste aanleiding was blijkbaar sociale druk, zoals de vrees om voor abnormaal of flauw aangezien te worden. Een groot verschil tussen de geslachten ligt in de gevolgen op lange termijn; slechts 22% van de jongens vinden dat de ervaring hen op lange termijn negatief beinvloedt, tegenover 78% van de meisjes. Ofwel zijn jongens mentaal sterker, ofwel zijn meisjes opgevoed om zich rotter te voelen over ongewenste intimiteiten.
Volgens dezelfde studie geven 30% van de meisjes toe ooit “nee” te hebben gezegd terwijl ze absoluut zinnens waren met de jongen naar bed te gaan.
Conclusie
Zelfverdedigingslessen hebben pas maatschappelijke waarde indien ze zich richten tot wie er het meeste nood aan heeft. Als we de Canadese cijfers mogen toepassen op Belgie, betekent dit mensen jonger dan 20, waarbij kinderen onder de twaalf even veel nood hebben aan zelfverdediging als oudere tieners. De kans dat men daadwerkelijk zelfverdediging zal nodig hebben neemt sterk af naarmate men ouder wordt dan 20 (en voor jongens al gedeeltelijk vanaf 12).
Nochtans moeten we vaststellen dat de grootste risicogroepen zeer zelden de doelgroep uitmaken van een cursus zelfverdediging. Ondanks alle propaganda over de zwakkere die de sterkere kan overwinnen dankzij krijgskunst X, durft blijkbaar niemand het aan om een trainingsprogramma op te zetten voor de weerlozen die er echt zouden kunnen nood aan hebben.
Helaas is de houding van de maatschappij tegenover geweld en misbruik van kinderen er voornamelijk één van ontkenning. Niemand wil er echt over horen en de meeste mensen zouden liefst doen alsof het probleem niet bestaat. Vandaag de dag is dat echter moeilijk, met alle publiciteit rond de zaak Dutroux. Zulke publiciteit brengt echter zijn eigen gevaren mee. Enig historisch perspektief zal dit aantonen.
Een beetje historie
Gedurende de jaren 50-60 richtte de aandacht zich wat kindermisbruik betreft op het gevaar van “vreemden”, de vieze ouwe man in de verkreukelde regenjas. Als het probleem niet ontkend kon worden, probeerde men het zoveel mogelijk in simplistische termen van goed en kwaad uit te drukken. Het brave kleine meisje dat alleen van school komt wordt opgewacht door een boze man achter een boom met een zak snoep in de hand.
Deze zwart-wit voorstelling verdoezelt het feit dat de echte kinderverlokker er uitziet zoals iedereen, en iemand kan zijn die we kennen of waar we bevriend mee zijn. Wat nog meer verdrukt wordt is het feit dat de kinderen niet altijd zo braaf en onschuldig zijn als we zouden willen geloven (en ook niet altijd meisjes zijn). Het publiek hoort niet graag over kindermisbruik waarbij de dader niet doorslecht en de slachtoffers niet doorbraaf zijn. We zijn verontrust door kinderen die antwoorden op de aandacht en affektie die ze krijgen, en herhaald vrijwillig de dader gaan opzoeken. Kinderprostitués die op eigen initiatief het misbruik uitlokken worden haast nooit besproken.
In de jaren 70, voornamelijk onder invloed van de vrouwenbeweging, verlegde de aandacht zich van de vreemde naar de familie. We begonnen in te zien dat kinderen vaak misbruikt werden door familie. Om dit gemakkelijker te aanvaarden namen velen aan dat dit alleen gebeurde in andere sociale milieus dan het hunne. Het werd al snel duidelijk dat waarschuwingen over geen snoep aannemen van vreemdelingen ontoereikend waren. In de plaats kwamen ingewikkelde theorieen over “goede” en “slechte” aanrakingen binnen de familie, en het recht van het kind om nee te zeggen. Voor het grote publiek was in de jaren 70 kindermisbruik synoniem met vader-dochter incest, en preventie was volledig hierop geconcentreerd. Dit was op zijn eigen manier even beperkt als de “vieze vreemde”, met dat verschil dat nu de vaders de slechterik waren.
Rond 1980 verschoof de aandacht dan naar ontvoeringen van kleuters door vreemden. Als gevolg werd de hele problematiek van vermiste kinderen (weggelopen kinderen, achtergelaten kinderen, hoederechtsdisputen, ontvoeringen van tieners) volledig gepolariseerd en vervolgens vergeten. Over goede en slechte aanrakingen werd niet meer gesproken, het publiek wilde alleen nog weten hoe het de kleuters kon beschermen tegen ontvoering door onbekende pedofielen - het nieuwe woord voor kinderverlokkers.
Het gegeven van de pedofiele kennis lijkt het moeilijkst te aanvaarden door de maatschappij. Men kan blijkbaar makkelijker aannemen dat vaders hun dochters verkrachten (natuurlijk enkel in een andere socio-economische laag van de bevolking) dan dat de verkrachter een vriendelijke buurman, pastoor, huisdokter, schoolmeester, sporttrainer of scoutsleider is. De kennis is namelijk per definitie één van ons, misschien zelf een pijler van onze gemeenschap. Het is verleidelijk om hiervoor de ogen te sluiten, en alle misbruik van kinderen toe te schrijven aan netwerken van pedofielen, of zelfs duivelaanbidders, zoals in Amerika gebeurde in de jaren 90. Dit geeft een simplistische goed-en-kwaad verklaring voor een complex probleem. Het is niet hun fout, dus ook niet onze fout, het was de duivel die hen er toe aanzette. Of, ze zijn niet zoals wij, ze maken deel uit van een pedofilie-netwerk.
Kinderen en Zelfverdediging
Zoals elders in dit nummer vermeld, zijn kinderen extra kwetsbaar voor geweldpleging. Jonge kinderen hebben dus het meest nood aan effectieve zelfverdedigingsmethodes. Zelfverdediging voor kinderen wordt echter zeer zelden serieus genomen (nog minder dan zelfverdediging voor vrouwen). Sommigen beschouwen het gegeven zelfs als een totale onmogelijkheid.
Het is natuurlijk te zien wat we verstaan onder zelfverdediging (of zelfbescherming zoals Jean zou zeggen). Indien we hieronder verstaan dat een kind onder de 10 jaar een volwassen man definitief moet uitschakelen door een atemi, een kontrolegreep uit de jujutsu en een finale atemi, dan lijkt de situatie inderdaad vrij hopeloos. Zelfverdediging is echter niet beperkt tot het uitschakelen van een aanvaller; het doel is immers zichzelf te beschermen, niet de aanvallers te verslaan. Een opening maken zodat men kan weglopen, of de aandacht trekken van omstaanders, zijn ook vormen van zelfverdediging. In het 19de-eeuwse Japan leerden jonge meisjes Te-Hodoki, technieken om zich uit allerlei grepen te bevrijden, zodat ze konden weglopen (kinderen kunnen meestal snel lopen). Naar het schijnt was het zo goed als onmogelijk een kind vast te grijpen dat in dit systeem was getraind.
Misschien dat degenen die aan kinderen geen zelfverdediging wensen te leren, niet graag onder ogen zien dat hun eigen favoriete zelfverdedigingstechnieken niet met een garantie van 100% effectiviteit komen. Het is duidelijk dat een klein kind zich niet in een handgemeen kan meten met een volwassene. Hetzelfde kan echter ook gezegd worden over een volwassen man of vrouw tegenover een erg sterke of snelle tegenstander, of tegen meerdere aanvallers. En enkel Superman kan kogels ontwijken. Daaruit volgt nog niet dat al onze training zinloos is!
De belangrijkste lessen van zelfverdediging zijn trouwens mentaal en niet fysiek (zoals leren geen domme dingen te doen). Bijvoorbeeld, vele kinderen krijgen ooit in hun leven te maken met pesterij. Langdurig gepest worden kan de ontwikkeling van een kind negatief beinvloeden. Om zich te beschermen tegen pesten, is het echter niet noodzakelijk dat een kind leert alle pestkoppen in elkaar te slagen. Een goede uitleg van de dynamiek van pesten, en een inzicht in het feit dat pesters pesten omdat ze zelf angstig zijn en zelfvertrouwen ontbreken, zal meestal volstaan om te zorgen dat een kind geen negatief zelfbeeld ontwikkelt als gevolg van pesten, en dan is de lol er voor de pesters ook af.
Er blijkt ook een grote sociale weerstand te bestaan tegen het leren van effectieve zelfverdediging aan kinderen. Waarschijnlijk heeft de samenleving (wij dus) er moeite mee dat we onze kinderen niet altijd kunnen beschermen tegen geweld. Kinderen leren zich te verdedigen betekent dat we de mogelijkheid toegeven dat onze kinderen op een dag in hun eentje tegenover geweld kunnen komen te staan. Dit is absoluut geen prettige gedachte, en het is veel makkelijker te doen alsof die mogelijkheid niet bestaat.
Een andere reden tot weerstand is de mogelijkheid dat kinderen hun zelfverdedigingstechnieken zouden gebruiken op hun vriendjes. Het is moeilijk een evenwicht te vinden tussen enerzijds de veiligheid van het kind, en anderszijds de mogelijke gevolgen van minder goed doordacht gebruik van de verdedigingstechnieken. Hetzelfde geldt echter ook voor volwassenen. De Amerikaanse selfdefense-expert John Farnam zegt: “Ik raad wapens aan voor sommige vrouwen, het is een individuele zaak. Sommige vrouwen zouden veel baat hebben bij het bezit van een wapen, andere niet, het hangt af van hun emotionele stabiliteit, hun bereidheid te trainen, en hun beslissingsvermogen onder stress. Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor mannen. Sommigen zouden beter geen wapens bezitten, maar voor de meerderheid der vrouwen is een wapen de enige zinvolle zelfverdediging. En omdat aanranders niet weten wie gewapend is, hoeft ook niet noodzakelijk iedereen een wapen te dragen.” Volgens mij blijft dit citaat geldig als men ‘vrouwen’ vervangt door ‘kinderen’.
De meeste mensen beschouwen wapens voor kinderen echter niet als een aanvaardbare oplossing voor zelfverdediging. Onderzoek toont nochtans aan dat met de juiste begeleiding, vele kinderen van 6 veilig met wapens kunnen leren omgaan. Velen zullen deze training veel te serieus vinden voor kinderen. We hopen dat kinderen nog wat “zorgeloze” jaren kunnen doorbrengen zonder beslissingen over leven en dood te moeten maken. Ik wil er wel op wijzen dat dit een keuze is van de samenleving, geen wet van de natuur. Het wapenen van sommige kinderen zou ongetwijfeld een paar dodelijke incidenten tot gevolg kunnen hebben (net zoals dodelijke ongevallen veroorzaakt worden door speeltuinen en zwembaden). Dit zou men moeten afwegen tegen het aantal aggressies die door gewapende kinderen vermeden zouden worden.
Ik geef hier ter overweging dat een kind vanaf ongeveer 10 jaar in staat is haast alle gangbare militaire wapens te bedienen. In alle landen ter wereld (ook de zogenaamd meer beschaafde) worden in tijden van conflict ook kinderen bewapend en ingeschakeld. Deze praktijken, weliswaar verwerpelijk, tonen toch aan dat de bekwaamheid van kinderen om terug te vechten sterk afhangt van wat de maatschappij als aanvaardbaar beschouwt, eerder dan van de natuurlijke beperkingen van hun leeftijd.
“Wat niet weet, niet deert” is nooit van toepassing in zelfverdediging.