Kyudo: de Weg van de Boogschutter
Eli Steenput
Gedurende eeuwen was pijl en boog het belangrijkste wapen van de Japanse krijger. Zelfs nadat de introductie van vuurwapens en de lange vredestijd onder de Tokugawa haar strategisch belang zeer sterk verminderd hadden, werd het boogschieten nog steeds als een nobele kunst aanzien. Algemeen gekend onder de naam shagei (vaardigheid in het boogschieten) en meer specifiek als kyujutsu (de kunst of techniek van de boog) was het een volledig ontwikkelde kunst met een ingewikkeld systeem van praktijken en technieken, een aanvankelijk grote verscheidenheid aan stijlen die langzaam versmolten tot enkele grote.
Tegen de tijd dat de Tokugawa het land verenigd hadden onder de heerschappij van hun gecentraliseerde, militaire dictatuur, was kyujutsu reeds geevolueerd tot een discipline van mentale en spirituele coordinatie, gekend en beoefend ver van het slagveld onder de strenge leiding van leraars die meer spirituele raadgevers dan wapenmeesters waren. De naam die aan deze discipline van geestelijke ontwikkeling gegeven werd, was kyudo - de weg/manier van pijl en boog.
De kunst van het boogschieten lijkt tezamen met het verschijnen van de Japanse ridder - de militaire edelman - ontstaan te zijn. De boogschutter was een krijger van rang in het oude Japan. De boog en het lange zwaard waren de wapens van de edelen; de gewone soldaten gebruikten de speer en het korte zwaard. Kyujutsu werd beschouwd als een essentieel onderdeel van de opvoeding van edelen; het woord 'edelen' in deze context verwijst echter niet enkel naar de militaire aristocraten (i.e. de buke die gedurende en na de 9de eeuw opdoken) maar ook naar de oudere nobelen, de kuge, die hun stamboom terug konden voeren tot aan de eerste clan-leiders. Reeds in de 4de eeuw voor Christus zouden er wedstrijden, ter herdenking van de stichting van de natie, hebben plaatsgevonden.
Boogschietwedstrijden te paard werden vooral bewonderd door de nobelen van de Heian periode. Gedurende deze periode werd ook het basissysteem voor de training in boogschieten ontwikkeld en verfijnd. Het trainingsprogramma was gebaseerd op herhaalde pogingen om zowel vaste als bewegende doelen te raken, zowel te voet als te paard. Training te paard was uiteraard meer aristocratisch; het vergde grote coordinatie in het controleren van het galopperende paard terwijl men tegelijkertijd pijl na pijl afschoot naar stilstaande en bewegende doelen.
Zelfs toen oorlogsvoering geevolueerd was van botsingen tussen clans naar grootschalige veldslagen tussen grote legers, werden voetsoldaten nog steeds gebruikt om geconcentreerde vlagen van pijlen naar de vijand te sturen. Bovendien kregen de boogschutters, omwille van de uitmuntendheid van hun kunst, een gepriviligeerde positie binnen de troepen. Deze positie behielden zij tot lang na de 15de eeuw, toen het strategische belang van de boog op het slagveld aanzienlijk was verminderd. Zelfs nog in de 18de eeuw schreef de etikette voor dat de boogschutters links werden geplaatst, de musketiers rechts en dat het gevecht formeel werd geopend met een regen van pijlen.
Waarschijnlijk komt deze kunst, zoals zovele andere, van China. Een andere theorie verbindt het ontstaan van deze kunst met de jacht (en dus met de nomadenstammen die de noordelijke gebieden van Asi bewoonden).
Geschoolde bouwers voorzagen de bushi van een indrukwekkend arsenaal aan varianten op het basisontwerp van de boog. Er waren bogen van alle maten en vormen en deze konden worden gebruikt voor oorlog, jacht, rituelen of sport. De Japanners hadden zelfs de kruisboog ontwikkeld en geperfectionneerd.
De Chinezen noemden de Japanners "het volk van de lange boog" omwille van hun bedrevenheid met deze soort van boog. Dit was de oorlogsboog bij uitstek, de daikyu , die gebruikt werd door krijgers te paard of te voet. De lengte varieerde tussen 7 voet en 8 voet (2.21 meter). De kracht die nodig is om deze boog nog maar te buigen, is aanzienlijk. Deze bogen werden gemaakt van verschillende stukken hout die aan elkaar werden gelijmd met een kenmerkende buiging - die de pees een klein stukje raakte - aan het einde; dit stukje werd versterkt met metaal. Wanneer de pees dit stukje raakte, produceerde dit een geluid dat vaak werd gebruikt voor signalisatie. De pezen werden door experts uit lange vezels hennep of zijde gemaakt (zijde werd meestal gebruikt voor ceremoniele bogen). Reserve pezen werden steeds meegedragen in de pijlkoker of in een speciaal rieten of lederen mandje dat vaak uitbundig versierd was. Er waren vele soorten van pijlkokers; sommige voor het slagveld, andere voor de jacht en meer versierde exemplaren zoals die welke gedragen werden door de zuijin of paleiswachters, waarbij de pijlen achter hun rug uitgespreid stonden als de veren van een pauw.
De pijlkokers worden in twee grote categorien onderverdeeld. De eerste bevat de open pijlkokers die de pijlen uit elkaar hielden en op die manier de veren beschermden en de pijlen gemakkelijk toegankelijk voor de schutter. Vijftig pijlen konden hierin worden bewaard maar deze soort werd uiteindelijk vervangen door lichtere, gesloten pijlkokers (yazutsu of yatsubo) waarin minder pijlen werden gedragen. Deze pijlkokers, die een vierkante vorm hadden, beschermden de pijlen zeer goed tegen de grillen van de natuur maar waren erg ongemakkelijk wanneer het er op aan kwam de pijlen snel na elkaar af te schieten. Toch genoot deze soort de voorkeur omdat de pijlen beter beschermd werden gedurende ritten te paard door ruw en gevaarlijk terrein.
De pijlmaker voorzag de bushi van een groot assortiment aan pijlen in vele lengtes; met punten in alle mogelijke vormen en materialen naargelang hun doel. Bij het oefenen op een schietschijf gebruikten de bushi botte pijlen (mato-ya) met een peervormige houten kop (ki-hoko) die ook werden gebruikt bij de gevierde hondenjacht (inuoi) en hondenschieten (inuoumono) die, zoals is overgeleverd, ingevoerd werden door Keizer Toba in de twaalfde eeuw.
Andere interessante pijlpunten zouden afgeleid zijn van de Chinese fluitende pijlen (hao-shi , ming-ti). Zij hadden geperforeerde punten in de vorm van een biet door dewelke de lucht zich haastte met een fluitend geluid. Het geluid dat werd geproduceerd was bijzonder schril en helder waardoor ze uiterst geschikt waren voor het geven van signalen. Het afschieten van pijlen die fluitend door de lucht vliegen, luidt nog steeds het begin van veel Shinto-rituelen in. (Shinto-oudste godsdienst van Japan gebaseerd op verering van voorouders en natuur). De pijl verdrijft kwade geesten en stemt de goden gunstig.
Met het hardste staal werden pijlen voor de jacht en de oorlog gemaakt maar tot nog toe is niemand erin geslaagd alle soorten te classificeren omwille van het grote aantal soorten en groottes die door de opeenvolgende generaties van ha-yaki werden ontwikkeld. De grote onderverdelingen zijn : de yanagi-ba of wilgenblad pijlen; de togari-ya of gepunte pijlen; de karimata of tweepuntige pijlen en de watakushi , vlees-scheurder of pijlen met weerhaken. Deze soorten worden dan verder onderverdeeld in vele subklassen. De afbeeldingen geven slechts een vaag idee van de enorme variatie van deze pijlpunten, waarbij elk ervan, in de hooggespecialiseerde Japanse maatschappij, een specifieke functie had. Het feit dat goed ontworpen pijlpunten zelfs ijzeren en stalen platen konden doorboren, werd enerzijds aangetoond door het gemak waarmee een keizerlijke boogschutter een Koreaans schild, dat aan de Keizer was geschonken, doorboorde, en anderzijds door de samenstelling en structuur van de harnassen die door de bushi, die een gezond respect hadden voor de dodelijkheid van de vijandelijke pijlen, werden gedragen.
Het Japanse boogschieten, als wetenschap en als kunst, werd gebruikt in oorlog, in rituele ceremonieen en (op het hoogste niveau) als een discipline van gecoordineerde integratie. In de eerste dimensie waren "oorlog" en "boog en pijl" (yumi-ya ) voor de bushi synoniemen. Men sprak van Hachiman, de God van de oorlog als yumi-ya no hachiman.
Op het slagveld werd de boog vooral ingezet te paard of te voet, wanneer rijen van boogschutters werden gebruikt. De eerste methode werd algemeen beschouwd als de oudste, uit die epische tijd van de helden die, volgens de Japanse legenden, de vroegste geschiedenis van het land vorm gaven. Het werd ook gezien als meer aristocratisch en individualistisch van natuur; indien de pijl van een ridder te paard een vijand enkel verwondde, dan zou die ridder zich niet bezig houden met het geven van de genadeslag (tenzij zijn vijand van gelijke rang was). Meestal hielden voetsoldaten zich met zulke details bezig.
Personen van grote faam hadden hun reputatie gemaakt als ongeevenaarde meesters die hun doel onder de meest veeleisende omstandigheden konden raken, zelfs in halve of totale duisternis of geblinddoekt.
Er bestaan drie te onderscheiden typen van boogschieten in Japan: staand; zittend; en van op het paard (Yabusame).
Yabusame
Kyudo wedstrijden zijn nog altijd populair in Japan, en worden meestal gesponsord door een bepaalde tempel ter gelegenheid van een festival. De meest geliefde wedstrijden zijn deze te paard, gekend als yabusame. Yabusame bestaat erin dat boogschutters te paard in volle galop langs een vastgelegd parcours koersen, en ondertussen hun pijlen afschieten naar langs de weg geplaatste doelen. Het aarden pad is afgezet met touwen, omringd door toeschouwers en wordt door de schutters meermaals afgelegd. De doelen zijn op gelijke afstanden op bussels stro geplaatst.
Aangezien het gaat om een boogschuttersfestival zou men verwachten dat het de bedoeling is dat de schutters hun kunde en trefzekerheid demonstreren. Het schieten van de pijlen in yabusame heeft echter een ander doel. In shinto gelooft men dat bepaalde kami in de herfst vertrekken en pas in de lente terugkeren. Het afschieten van de pijlen dient om kwade invloeden te verjagen die anders zouden kunnen opduiken tijdens de afwezigheid van de beschermende goden, en ruzie, brand en ander onheil veroorzaken. Uit de hoefafdrukken en de positie van de pijlen in het doel worden ook voorspellingen voor de toekomst afgeleid, zoals welke plaatsen in de streek het komende jaar gunstig of ongunstig zijn voor bepaalde doeleinden. Dit wordt gedaan door urabito, volgens eeuwenoude geheime familietradities. De urabito maken hun bevindingen bekend na afloop van het festival.
Het is een grote eer om aan dit soort ritueel te mogen deelnemen, en er is altijd een lange wachtlijst. Iedereen komt in aanmerking, op enkele religieuze beperkingen na. Zo mag er bijvoorbeeld het voorbije jaar geen overlijden in de familie van de deelnemer geweest zijn. De week voor het festival ondergaan de schutters een zuiveringsritueel, en houden zich enkel bezig met het verzorgen van de paarden. De exacte symbolen en ceremonie van yabusame verschilt van plaats tot plaats.
Yabusame ontstond in de zesde eeuw als een shinto ritueel. Later werd het een ceremonie voor de hovelingen van het Butokuden paleis in Kyoto. Het werd een festival evenement tijdens de Kamakura periode (1185-1392). Tegenwoordig wordt yabusame opgevoerd als onderdeel van de jaarlijkse Kultuurdag (Bunka no Hi) in de herfst, voor het Meiji schrijn in Tokyo en verschillende andere schrijnen verspreid over Japan, waaronder enkele op Fujiyama.
In vroeger eeuwen was het korte tijd modieus voor de boogschutters die een doel misten, om seppuku te plegen - rituele zelfdoding. Om aan deze zinloze verspilling een einde te maken zonder iemand voor het hoofd te stoten, liet Minamoto no Yoritomo (1147-1199) de doelen vergroten en versieren met een grote bloemenkrans, die ook meetelde als ze geraakt werd.
Training in Yabusame was historisch het privilege van slechts drie families; Miura, Ogasawara en Takeda. De Ogasawara familie viel weg in 1882. Tegenwoordig wordt de ceremonie voorgezeten door de Grote Japanse Traditionele Paardrijkunst Vereniging en de Grote Japanse Boogschieten en Paardrijden Vereniging. De laatste demonstratie voor het Meiji schrijn in Tokyo werd geleid door Takeda Ietaka, 36ste rechtstreekse afstammeling van de oprichtende familie. Meer dan een dozijn schutters in kleurige kostuums galoppeerden over een baan van 217 meter lang, en beschoten doelen aan beide kanten van het pad.
Het is al moeilijk om niet te vallen van een paard in volle gallop, maar om tegelijk te proberen een klein doel te raken is zeker een prestatie. Het moeilijkste deel voor de boogschutters is het plaatsen van een pijl op de boogpees, terwijl ze op en neer geschud worden en proberen niet van hun paard te vallen.
In deze wedstrijd waren er drie doelen en kreeg elke schutter drie rondes over het pad. Het eerste doel wordt meestal door iedereen geraakt. Het tweede doel is het moeilijkst, omdat er niet genoeg tijd is om te herladen. Bijna iedereen slaat dit doel gewoon over en probeert alleen het derde te raken.
Het is zeer uitzonderlijk dat iemand alle doelen meermaals kan raken.
Training
In oude tijden was het de zuiverheid van uitvoering, de balans en de controle over de boog (zoals duidelijk gemaakt door de gehele prestatie van de schutter) die de essentiele draagwijdte van kyudo vertegenwoordigde. De training was tot in detail gespecifieerd en ritueel vorm gegeven in reeksen van vloeiende bewegingen en handelingen, elk volledig en goed bepaald en toch sierlijk in de volgende beweging overvloeiend.
De basisbewegingen die nog steeds door de belangrijkste kyudo-scholen bewaard zijn, zijn de Shaho Hassetsu of 8 Coordinaties van de Regel van het Schieten:
-
de houding (ashibumi) in volledige balans;
-
centralisatie van de onderbuik en ademhaling (dozukuri);
-
het plaatsen van de pijl en het kijken naar het doel (yugame);
-
het heffen van de boog boven het hoofd. Dit was nodig om de boog vanop een paard te kunnen spannen (uchiokoshi);
-
het trekken van de pijl (hikiwake);
-
de voltooiing van de extensie met de pijl parallel met de lijn van mond en het zicht. De pijl wordt getrokken tot achter het oor, gevaarlijk voor beginners om een oor te verliezen (kai);
-
het loslaten. De boog draait in de hand na het vertrek van de pijl, zodat de pees tot stilstand komt aan de buitenkant van de arm. (hanare);
-
de eind-pause (zanshin) die de vlucht van de pijl volgt met de armen uitgestrekt in tegengestelde richting.
De volledige oefening vormt een formele reeks (kata) die met volledige coordinatie steeds opnieuw herhaald wordt. Kalmte, geestelijke stabiliteit en volledige extensie van energie waren de hoofddoelen. Het raken van het doel was wel belangrijk maar zeker niet het hoofddoel van deze kunst, zoals vele oude leraars benadrukten. Zij meenden dat scherpschutterskunst onvermijdelijk zou resulteren uit gecoordineerde controle en zij benaderden de kunst dan ook dienovereenkomstig.
Traditioneel kyudo wordt vandaag veel beoefend in Japan en in het buitenland volgens de stijlen van scholen zoals de Takeda, de Shigo, de Ogasawara, de Hioki en de Nichioku die de afstammelingen zijn van, onder andere, de nog oudere Nihon, Kajima en Soken scholen.
Hier kunnen wij verwijzen naar de ervaringen van Prof. HERRIGEL (een Duitser), die vanaf 1923 onder leiding van grootmeester AWA gedurende 5 jaar de kunst van het Japans boogschieten leerde, en die zijn ervaringen neerschreef in het boek "Zen in the chivalrous art of bowmanship". Dit werk zorgde ervoor dat de kunst van het KYUDO de nodige bekendheid verwierf. In deze discipline wordt het boogschieten gezien als het polijsten van de geest.
Het hoofddoel van Kyudo is "Shin Zen Bi", of waarheid, goedheid, schoonheid bereiken. Shin betekent oprechtheid. Wie traint in kyudo wordt geconfronteerd met zijn ware karakter. Wie de waarheid over zichzelf heeft leren aanvaarden, is klaar voor het begrijpen van Zen of goedheid. (Dit is niet het zen van zen boeddhisme, het wordt geschreven met het karakter goedheid of deugd, zen in zen boeddhisme wordt geschreven met het karakter voor meditatie.) Shin en Zen manifesteren zich dan in de praktijk en het leven van de schutter, en deze manifestatie is Bi of schoonheid.
In het boogschieten kan men twee delen onderscheiden: "KYU-JITSU" welk de lichamelijke training is en als doel heeft raak te schieten, en "SHADO" welk de geestelijke training is, en tot doel heeft de waarheid, goedheid en schoonheid te zoeken, m.a.w. een beter mens te worden. Het is dit laatste dat door de studenten van Kyudo wordt betracht.
In deze zin zijn de weg van het zwaard (IAIDO) en de weg van de boog (KYUDO) aan elkaar verbonden. Het geestelijke doel is hetzelfde hoewel het middel om het te bereiken (het wapen) verschilt.
Kyudo is gebaseerd op het idee van "ISSHA" het ene schot, waarbij innerlijke weerspiegeling het meest belangrijke oogmerk is. Gezien de pijl afgeschoten wordt op een doel (makiwara) dat geplaatst wordt op een afstand van ongeveer 4 meter (binnen in een zaal) is er niets aan om dat doel te raken. Eerst wordt er aandacht besteed aan de juiste techniek van het spannen van de boog, maar met dien verstande dat het niet belangrijk is waar de pijl naar toe gaat, de pijl op de boog leggen en het effectief afschieten van de pijl komt maar in een veel later stadium. Uiteindelijk zal de zuiverheid van het schot afhangen van en is een weerspiegeling van de precisie van de aangeleerde techniek. Gevorderde studenten gaan over tot een doel (mato) op 28 meter. Normale lange-afstandstraining is 60 meter, en voor speciale gelegenheden zoals wedstrijden in de Sanjusangendo, de langste tempel van Japan is de afstand 120 meter.
Men schiet dus niet naar het doel, maar indien de student de "acht coordinaties" (onderdelen van de opgelegde technische uitvoering) afdoende uitvoert, dan zal de pijl automatisch naar het doel vliegen. Het is dan net of de pijl een eigen wil heeft. Het is dus niet de beoefenaar die het doel raakt, maar de juiste geest en het juiste hart (ingesteldheid), en niet enkel de juiste vorm, leiden tot het raken van het doel. (oef! en dit alles om te zeggen dat juist schieten niet het doel is maar wel de manier waarop men juist schiet het uiteindelijk te bereiken ideaal is.)
Er zijn echter aanwijzingen dat de discipline op zich steeds meer beinvloed wordt door de westerse stijlen van boogschieten, die grotere nadruk leggen op scherpschutterskunst op zich. Kyudo wordt bijgevolg meer competitief. Hierdoor worden de subjectieve coordinatie van het individu (de innerlijke normen van uitmuntendheid) vergeleken met de stijl en coordinatie van een ander individu, i.e. met bepaalde objectieve normen van oordelen, waardoor de nadruk wordt verlegd van innerlijke factoren van de kunst (controle, geestelijk evenwicht, etc.) naar uiterlijke factoren zoals techniek en nauwkeurigheid.
Besluit:
Het uiteindelijk doel van alle BUDO (krijgskunsten) is te streven naar een zuiver geest, vooral het "streven naar" is belangrijk en is een nooit aflatend proces.
Het is niet zozeer hoe zuiver de techniek of hoe goed de techniek uitgevoerd wordt die belangrijk is, het is uiteindelijk de manier waarop een zuiver en goede techniek uitgevoerd wordt, met een juiste geest of ingesteldheid die belangrijk is.
B.v. Indien men Kyudo of Iaido wil beoefenen om te leren doden, is het beter dat men zich een riotgun aanschaft, de kans om te missen is praktisch onbestaande en men hoeft niet te veel techniek te leren, het richten en overhalen van de trekker zijn voldoende om resultaat te hebben*, maar waar is dan het streven naar een perfecte geestelijke ontwikkeling waar beheersing en waardigheid een grote rol spelen naar toe?
Volgens ANZAWA sensei (een grootmeester in het kyudo) moet men altijd richten achter het doel. Men moet een lange weg voor ogen hebben: ons hele leven, onze volledige geest reist mee met de pijl. En wanneer de pijl werd afgeschoten is het niet voorbij, het is nooit het einde"
Vergelijk dit maar eens met het uitvoeren van een IAIDO (zwaard) kata (opgelegde oefening), het uiteindelijk neerslaan van de tegenstander is ook hier niet het einde.
* Dit is natuurlijk maar bij wijze van spreken. Meesterschap in het gebruik van een vuurwapen is ook een weg die een heel leven in beslag kan nemen. Merk op dat in Japan de boog nog lang na het invoeren van de musket in gebruik bleef. Het effectief bereik van de boog was ongeveer even groot dan van het geweer, maar de musket was onbruikbaar bij regen of wind en van op een paard, had meer tijd nodig om te herladen en het buskruit moest ingevoerd worden. Bovendien was het door het lawaai en de dampen veel minder geschikt voor de jacht.