“BUDO” - grondslagen en achtergronden
Boekbespreking door Jean Trembloy
Budo is de verzamelnaam voor alle Japanse vechtkunsten, maar het betekent tevens zichzelf overwinnen en op die laatste betekenis ligt het accent in dit boek.
De budo-techniek (waza) zonder het budo-inzicht (kokoro) is een heilloze onderneming. De schrijver Hideo Muramatsu weet in dit boek zeer aanvaardbaar te maken dat de budo-training bestaat uit een fysisch en een psychisch proces. De ontwikkeling van de techniek moet spaak lopen wanneer niet tegelijkertijd de psyche vervolmaakt wordt. Aan de hand van veel voorbeelden en Japanse zegswijzen geeft Muramatsu aan dat de geestelijke ontwikkeling van de budoka de basis is van een succesvolle budotraining. Hij trekt ook paralellen met het bedrijfsleven de kunst en de filosofie terwijl hij vraagtekens plaatst bij de geestelijke vervolmaking door religie.
De budo-gedachte heeft een traditie van vele eeuwen en het kernpunt ’niet verliezen is beter dan winnen’ is een filosofie die ook buiten de sportsfeer een werkbaar principe inhoudt.
De spreekwoordelijke Oosterse wijsheid wordt aan de hand van spreekwoordelijke voorbeelden wijselijk beschreven, en wij zien hier dat zij niet alleen het warm water uitgevonden hebben. Het streven naar puurheid en harmonie, waardoor het leven meer inhoud krijgt, is duidelijk niet cultuurgebonden. (m.a;w. Japans) Het je kunnen veroorloven je raakbaar op te stellen houdt een grote kracht in, raakbaar maar met vastberadendheid.
OSSU -
Het woord OSSU wordt in verschillende gevechtsdiciplinnes gebruikt om te pas en te onpas te communiceren zonder dat men werkelijk weet waarover men het heeft.
Eli heeft hierover in een van de vorige HAJIME’s een verklaring gegeven hoe het gebruik van deze term zich verspreid heeft in de wereld van de beoefenaars van de Japanse gevechtskunsten.
Vooral in de wereld van de KARATEDO en de YOSHINKAN-AIKIDO wordt deze term veelvuldig gebruikt.
Tijdens het lezen vond ik volgende uitleg:
BUDO - GRONDSLAGEN EN ACHTERGRONDEN VAN Hideo MURAMATSU.
Hideo is karatetrainer (5’de dan) en leerling van Otsuka SAIKO Shihan, de 90-jarige Japanse grootmeester.
Het boek bevat interessante bemerkingen die in onderdelen door de auteur geanaliseerd worden.
Het laatste deel gaat over de “DOJO” deel XXXII. waarin in een voetnoot de verklaring van het woord OSSU wordt weergegeven.
De Voetnoot:
“OSSU! - is een samengetrokken vorm van ‘ôhayô gozamaisu’ (goede morgen) en wordt als een kameraadschappelijke vorm van begroeting gebruikt onder de Japanse budoka. Omdat het woord veel lijkt op het werkwoord ‘OSU’ (duwen) wordt het door vele budoka’s als volgt geinterpreteerd: ‘ Het ondraagelijke moeten wij proberen te dragen, het onmogelijke moeten we mogelijk maken, daarom moeten we steeds, hoe hard het ook is, proberen vooruitgang te maken (=duwen).’
Een interessante en verfijnde verklaring, laten wij eens de context bekijken waarin de auteur dit woord, begip, gebruikt, als hij het heeft over “DE DOJO” - De dojo is volgens hem wel iets meer dan een gewone oefenzaal.
“Het woord dojo is voor het eerst gebruikt door SHAKA, de Boeddha. Het was de benaming voor een stuk gewijde grond en het woord had dus vroeger duidelijk religieuze connotaties. Ook de latere Boeddistische monniken gebruikten deze naam voor de plaats waar ze hun meditatie-oefeningen hielden. Vandaar was het maar een kleine stap om dit woord ook te gebruiken voor de oefenzaal van de budoka (vechtkunstbeoefenaar) Zoals het woord zelf aanduidt is de dojo een plaats voorbehouden aan hen die zich toeleggen op het beoefenen van de ‘weg’. Het is een heilige plaats waar waar zij bijeenkomen, die een verheven principe nastreven. Verder kan een dojo zich zowel binnen- als buitenhuis bevinden en het is niet noodzakelijk er allerlei faciliteiten in te voorzien. het eerste doel is budo-training, en verder maakt het niets uit of de dojo in de bergen of de velden, het strand of de tuin wordt ingericht. Om budo te beoefenen is een geschikte mentale instelling van groot belang. Soms heeft men behoefte aan rust, soms moet er hard en medogenloos worden getraind. In de Japanse dojo bevindt zich altijd een schrijn waar één of ander god wordt vereerd. Aan het begin en heteinde van de les wordt steeds een ingetogen groet aan deze god of geest gebracht. (Prijsvraag: aan de uiterste muur , de muur waar men naar kijkt recht voor als men binnenkomt in onze dojo hangt een schrijn met een geest erin, maar wat staat er boven geschreven in Japanse kaligrafie ? degene die mij dit als eerste kan zeggen krijgt van mij een witteke aangeboden in de cafetaria.)
Toen ik nog een jongen was, begreep ik niet waarom dit moest gebeuren in een budo-zaal. Ik vond het vreemd en zelfs een beetje nonsens. Maar omdat het nu eenmaal een gebruik was, en omdat ik precies zo moest doen als de oudere budoka boog ik eveneens mijn hoofd tot tegen de mat aan het begin en het einde van de les.
Soms had ik tijdens de les zo’n pijn en was ik zo uitgeput dat ik het niet langer meer uithield en naar de leraar toestapte om hem te vragen me van de mat te sturen. Dan vermaande hij me dat ik de volgende dag uit volle kracht ‘OSSU’ (zie begin van dit artikel) moest schreeuwen op het ogenblik dat we de god in het schrijn groetten. Met deze schreeuw moest ik plechtig zweren werkelijk tot het uiterste te gaan.tijdens de les. Dankzij deze raadgeving vond ik het daarna veel gemakkelijker me te cocentreren en me sterk te houden. Of de god er ergens iets mee te maken had, weet ik niet, maar ik voelde me veel zelfzekerder. Verder hielp het me ook te realiseren dat alle mensen, alle dingen, uiteindelijk één zijn. Dus, hoe hard ik het op een training ook kreeg, steeds had ik het gevoel dat, door mijn plechtig verbond met de god, hij me niet in de steek zou laten. (inderdaad na de training gaat de kami die aan de muur in onze dojo zetelt ons het nodige soelaas brengen-een hint voor de prijsvraag) Daaruit putte ik de moed om door alle pijn en vermoeidheid heen te bijten tot ik op een bepaald ogenblik merkte dat ik het tot het einde probleemloos vol kon houden. Op de hogere middelbare school en de universiteit werden de oefeningen om de buikspieren te harden, steeds genadelozer. Ik had een geweldige hekel aan deze oefeningen en ze werden uiteindelijk tot een soort schrikbeeld dat me steeds achtervolgde. Ik werd dus wat gedeprimeerd en zocht radeloos naar een middel om op de één of de andere manier te ontkomen aan die vervloekte buikspieroefeningen. Het was nu eenmaal niet zo’n eenvoudig probleem dat ik naar de boekenwinkel kon stappen om er in een boek een antwoord op mijn vraag te vinden. In de tijd dat ik nog op de middelbare school zat, maakte ik deel uit van een zanggroep die onder andere ieder jaar in de herfst op een feestje een concert ten gehore moest brengen in het bijzijn van het schoolhoofd en zo’n 600 genodigden. Op één van die feestjes was er toen een buitengewoon knap meisje dat met gitaarbegeleiding folk-songs ten beste gaf. Ik had haar al lang opgemerkt tijdens de voorafgaande repetities, maar ook na het concert kon ik haar niet uit mijn gedachten zetten.
‘s Nachts sliep ik niet en haalde mijn schade in tijdens de lessen. Ik kan me nog steeds de uitbranders, die ik van de wiskundeleraar kreeg, herinneren, en ook hoe vlug de tijd voorbijging terwijl ik het beeld van dat knappe meisje voor mijn ogen hield. En deze vroege ervaring besloot ik toe te passen om die buikspieroefeningen wat draagelijker te maken. Ik ging dus aan het mooie meisje van mijn dromen denken tijdens het uitvoeren van van de oefeningen en ondervond dat ze nu opeens veel beter te doorstaan waren en bovendien sneller afgelopen waren. (Dit is wel wat anders dan “de mier in de woestijn” van Pierre, is het niet?). Soms was ik zelfs zo diep in mijn dromen verzonken dat mijn medestudenten reeds aan een andere oefening begonnen waren terwijl ik nog steeds rustig buispieroefeningen aan het doen was. De kapitein van de ploeg die van mijn kunstje op de hoogte was, sloeg me dan om mij oren (Theo?) en schreewde me toe dat ik niet eeuwig en altijd over mijn platonische liefde moest zitten dagdromen. Als ik nu aan dit alles terugdenk, voel ik soms wel het gevoel van nostalgie over me komen. In het bijzonder als ik met buikspieroefeningen bezig ben, komt er soms opnieuw een knap meisjesgezicht aan het plafond van de dojo zweven... zou dat soms iets met de hond van Pavlov te maken hebben? (niet te veel kwijlen a.u.b.).
Waar ik met mijn verhaal eigenlijk naartoe wilde is de vraag hoe het komt dat iemand soms een budo-training kort en prettig vindt en iemand anders lang en pijnlijk. Mijn lezers (de anderen meestal gewone mensen) zullen meestal niet de behoefte voelen om voor en na de training een groet te brengen aan een god en dat is eigenlijk het punt niet. (wat is het punt dan wel?) Het probleem, de zwakke schakel, zit bij onszelf. We voelen ons gekwetst als we merken dat we in de dojo niet zo goed raad weten met een moeilijke situatie of tegenstander of als we door een hogere graad budoka bruusk worden behandeld. We worden boos en pruilerig en als dit erg wordt is het niet alleen zo dat we niet langer in staat zijn vruchtbaar te oefenen, maar we worden ook ruw en onhandelbaar.
Op een dergelijke manier berokkend budo meer kwaad dan goed. Budo is erop gericht ons tot volwaardige leden van de maatschappij te maken, en het is onze plicht als budoka met onszelf eerlijk te zijn en de belofte te doen ook vandaag tot het uiterste te gaan en het beste van onszelf te geven. Deze belofte doen we bij het betreden van de dojo, maar ook bij het verlaten. We hebben ook tegenover de maatschappij als budoka onze plicht te vervullen. Ook is het makkelijk genoeg om als mens, als budoka, aan te voelen dat schaterlachen, op kauwgom kauwen en fluiten, dingen zijn die niet passen bij de atmosfeer van een dojo. Er is niemand nodig die ons dit duidelijk maakt, wij voelen dit zelf aan. En wanneer we uiteindelijk sterk genoeg geworden zijn, dat wil zeggen de echte zin van budo doorgrond hebben, is plechtig zweren en beloven overbodig geworden, wat niet wil zeggen dat we die belofte overboord hebben gegooid. Integendeel!!!! Op dat ogenblik zijn we letterlijk, zowel als budoka als burger, volwassen. Dat was waar we, door en met budo, naar streefden. Budotechniek en budotraining waren niet meer dan schakels in dit proces. Ook het verliezen of winnen in een wedstrijd, het promoveren tot een hogere graad zijn stapstenen onderweg, maar niet het doel zelf wat budo zich stelt.
Ik kan het niet genoeg herhalen: budotechniek alleen is niet de ‘weg van de bu’, en ook budotraining is niet meer dan een middel om die ‘weg’ te bewandelen.
Na al mijn gepraat zullen er nu ongetwijfeld wel lezers zijn die zeggen: “Wel, en jij dan Maramatsu, wat heb jij ervan terecht gebracht?”.
Wel. Wellicht kan ik niet fier mijn borst vooruitsteken en een afdoend antwoord geven. Misschien voel ik me dan wel een beetje beschaamd, maar dat is nu eenmaal de aard van budo... (en onze prijsvraag indachtig, laten we nu vlug ene gaan drinken onder vrienden en even nakaarten over de werkelijke geest van het budo)
Tot besluit keer ik even terug naar het voorwoord van Hideo Muramatsu in zijn boek over Budo.
Enkele uitspraken. - over wat budo is ?
“Deze theorieën mogen dan al heel mooi klinken, maar het overwinnen van een tegenstander is en blijft de allereerste regel van budo.”
“In onze hedendaagse maatschappij is het immers een alledaags verschijnsel dat arbeiders bijvoorbeeld bij de neus worden genomen. Ook budo vormt hierop geen uitzondering: er is een hemelsgroot verschil tussen theorie en praktijk, woorden en daden.”
“ Vele budoka’s volgen een bepaalde geloofsleer en geloven ook in een soort van goddelijke voorzienigheid (wat deze ook wezen moge). Ze hebben zich met een zekere overtuiging aan budotraining gewijd en hun ‘spirit’ gesmeed. Door het zich verder ontwikkelen van de ethiek en techniek der budo zijn in de loop der tijd meer en meer budoka’s ertoe gekomen meer te gaan vertrouwen op eigen krachten dan zich te verlaten op een god.”
“Het gezegde ‘help uzelf zo helpe u god’ is ook gangbaar in de budo-wereld die nu meer dan vroeger de mens centraal is gaan stellen. Op dit punt heeft de budo zich losgemaakt van de religie en heeft zich verder als een onafhankelijke filosofie ontwikkeld: de budo-filosofie.”
“Vastberadenheid! - is synoniem met ‘ai-uchi’ ” (+) (ik zal aan Eli vragen om dit begrip eens toe te lichten in een afzonder artikel.)
“Een vastberaden muis durft zelfs een kat te bijten!”
“Een vastberaden man staat sterk!”
“Ja! Als men zo kan worden, dan voelt men zich duizend man sterk.”
aldus “Hideo Muramatsu”