Vergelijking tussen de Samurai en de Ridder
Sterke verhalen lijken altijd een vast deel van de krijgskunsten uitgemaakt te hebben. Zeker voor moderne beoefenaars van een krijgskunst lijkt er een grote behoefte te bestaan om de eigen krijgskunst als zeer bijzonder voor te stellen. Op zich is daar natuurlijk niets verkeerd aan, maar soms doet de publiciteit de waarheid een beetje geweld aan. Het is één zaak om klinkende maar nietszeggende zinnen te schrijven als: “het legendarische wapen van de heldhaftige samurai, voor Japanners is er geen eerbiedwaardiger wapen dat beter de bushido, de riddermoraal van de samurai, symboliseert, etc.” maar iets heel anders om dwaze mythes en complete leugens als waarheid voor te stellen. Vooral boeken in verband met het Japanse zwaard maken zich schuldig aan ongegronde vergelijkingen met Europese ridders uit de “Middeleeuwen” waarin onze ridders en hun uitrusting meestal in termen zoals “zwaar”, “onhandelbaar”, “bot”, “lompe hakbewegingen”, “inefficient”, “primitief”, en dergelijke beschreven worden.
Om te beginnen wil ik stellen dat volgens mij het vergelijken van de samurai en de ridder, zoals in vele publicaties gebeurt, geen enkele zin heeft. De doorsnee lezer (en blijkbaar ook de doorsnee schrijver) is even weinig of nog minder op de hoogte van de middeleeuwse ridder, dan van de Japanse samurai. Door het vergelijken van twee dingen die je niet kent, leer je niet veel bij (“de bozbezbozzel lijkt wat op een jenk, maar heeft een klein’re kop”).
De vergelijking gaat bovendien uit van een totaal verkeerde veronderstelling: nl. dat er zoiets was als een typische ridder, met een representatief zwaard en harnas, die we kunnen vergelijken met een al even typische samurai. In het geval van de Japanse samurai was er inderdaad een vrij grote periode van de geschiedenis waarin de uitrusting redelijk éénvormig bleef. Japanse zwaarden bijvoorbeeld bleven min of meer dezelfde vorm behouden sinds de 11de eeuw. De reden hiervoor is waarschijnlijk dat de Japanners voornamelijk op hun eiland onder elkaar bleven vechten.
Europese wapens daarentegen moesten voortdurend aangepast worden aan nieuwe tegenstanders (de Viking, de Moor, de Hun, de Mongool, de Turk, enz.) en nieuwe ontwikkelingen in oorlogvoering (kruisboog, buskruit) en bepantsering. Ook was in Europa steeds een verscheidenheid aan zwaardvormen gelijktijdig in gebruik (rechte zwaarden, gebogen, tweesnijdend of niet, voor gebruik met 1 of 2 handen…).
Mijn eerste poging om beetje klaarheid in deze kwestie te scheppen, begon meer en meer de vorm aan te nemen van een volledige geschiedenis van de westerse beschaving. Omdat ik moeilijk een heel boek hierover kan schrijven, zal ik mij beperken tot het bespreken van een paar van de meest verspreidde onwaarheden. Misschien zal een volgend artikel de mogelijke reden van het ontstaan van deze misvattingen bestuderen. Ik hoop dat dit korte overzicht voldoende zal zijn om de lezer aan te zetten tot zelf nadenken over de onwaarschijnlijkheden die ik niet kan vermelden.
Een vaak herhaalde mythe schildert de Europese ridders als ongeletterde barbaren, en de Japanse samurai als verfijnde kultuurmensen. Dit is een vrij flauwe mythe. Karel de Grote spoorde in de achtste eeuw zijn ridders en edelen aan te leren lezen en schrijven, en zoveel mogelijk te studeren. Zijn tijdgenoot Einhard zegt het volgende over Karel: “hij kon vlot spreken, en zijn gedachten zeer duidelijk formuleren. Hij was geinteresseerd in vreemde talen, sprak latijn zo goed als zijn moedertaal, maar grieks verstond hij beter dan hij het kon spreken. Hij was zeer welsprekend, en een groot liefhebber van kunst. Hij leerde grammatica van deken Peter van Pisa, toen al een oude man. Deken Albin van Engeland, bijgenaamd Alcuin, een Saks, en de grootste geleerde van de tijd, was zijn leraar voor andere takken van kennis. De koning besteedde veel tijd aan de studie van rhetoriek, dialectiek, en in het bijzonder sterrekunde, wat hem erg interesseerde. Hij bewaarde een lei en papieren onder zijn hoofdkussen, zodat hij in slapeloze uren zijn schrift kon oefenen, maar omdat hij pas op late leeftijd hiermee begon, hadden zijn pogingen maar weinig succes.” Ongeveer terzelfdertijd werd in Japan het schrift uitgevonden. Ik denk niet dat er in Japan veel drietalige krijgers met een interesse voor sterrekunde konden gevonden worden.
Uiteraard kon niet elke middeleeuwse soldaat lezen en schrijven, maar velen lieten wel degelijk eigen geschriften na. Bovendien was tot ongeveer de 10de eeuw de mondelinge kultuur veel belangrijker dan de geschrevene, het feit dat iemand in die tijd het Romeinse schrift niet kon lezen betekent niet dat die persoon onontwikkeld was, en geen belangstelling had voor wetenschap, beeldende kunst, zang of gedichten. Van Richard “Coeur-de-lion” van Engeland bestaan bijvoorbeeld nog liederen die hij componeerde.
De edelen aan het Japanse keizerlijke hof waren bekend om hun belangstelling voor fijne kultuur en dichtkunst. De samurai waren echter vechtersbazen aangesloten bij landelijke krijgsheren, die in de Kamakura periode de macht van deze edelen overnamen. De boeken over Japanse geschiedenis kontrasteren graag de “mannelijkheid” van deze ongekultureerde krijgers met de “verwijfde” edelen aan het hof. Het kan niet barbaars zijn voor de ene en mannelijk voor de andere. In latere eeuwen werden weliswaar de samurai ingezet in de administratie, maar dat was een manier om hen onder kontrole te houden in vredestijd. Het waren toen ambtenaren geworden, niet meer vergelijkbaar met de eerdere krijgers.
Er wordt meestal nogal veel tamtam gemaakt rond Bushido, de “riddermoraal” van de samurai. We moeten goed opletten om fantasie en werkelijkheid uit mekaar te houden. De meeste Japanse vermeldingen van Bushido verwijzen naar de tijd van Minamoto Yoritomo (voor 1200), toen de krijgers met hun leider een band van trouw door stamverwantschap hadden die eigenlijk best vergeleken kan worden met de Galliers een paar honderd jaar VC. (Ook de manier van oorlog voeren, met individuele uitdagingen voor de grote veldslag, en het meenemen van het hoofd van de overwonnene, doet denken aan de Galliers.)
Tijdens de periode van de strijdende staten, was er van Bushido eigenlijk nog amper sprake. De krijgers waren niet meer trouw aan een stam, maar vochten voor grondbezit en persoonlijk gewin. Deze periode werd gekenmerkt door verraad, zinloze wreedheden en martiale incompetentie. Krijgsheren uit die periode vonden het nodig vele boeken te schrijven over Bushido en moraal, in de ijdele hoop hun vazallen te overtuigen dat het verkeerd was hun meester te verraden wanneer het hen uitkwam. Deze periode bereikte een hoogtepunt met de bloeddorst van Oda Nobunaga, die menig gevangene liet doodmartelen, en de incompetentie van Toyotomi Hideyoshi, die talloze samurai de dood instuurde in zijn krankzinnige plan voor de verovering van China en Korea.
In de Kemmu Nenanki (1333-36) lezen we over de lamentabele toestand van de bushi die “niet met een boog kunnen omgaan, hun tijd verdoen met hondenjacht (de sport inu-o-mono) en veel vaker van hun paard vallen dan dat ze pijlen in hun koker hebben”.
Een nieuw soort Bushido onstond in de Tokugawa periode. Tokugawa Ieyasu schreef allerlei reglementen zoals de Buke sho hatto, die als doel hadden de grote groep gewapende schurken, die de samurai toen waren, onder kontrole te houden. Het zegt veel over de moraal van deze krijgers, dat ze voor zowat ieder aspect van hun leven een uitgebreid reglement nodig hadden om zich min of meer te kunnen gedragen.
Hoewel er veel gelijkenissen zijn tussen de instelling van de samurai en de ridder, zijn er toch een aantal belangrijke verschillen.
In plaats van blind gehoorzaam, moest een ridder volledig zelfstandig en vrij zijn, enkel gebonden aan de regels van ridderlijkheid; het spreken van de waarheid, beschermen van de zwakken, verdedigen van het geloof, enz.
Strabo (20 VC) zegt van de Galliers: “ze zijn altijd klaar om te vechten. Als ze uitgelokt worden, trekken ze recht naar de vijand en vallen hem openlijk aan. Ze zijn eenvoudig en spontaan, en altijd bereid om het zwaard op te nemen voor de onderdrukten.”
Wat dapperheid betreft moesten de ridders zeker niet onderdoen voor de samurai. Talloze voorbeelden kunnen hier aangehaald worden. Bijvoorbeeld na de slag bij Hattin in 1187 bracht Saladin (Salah-ed-Din) alle krijgsgevangenen samen, en liet toen alle Tempelridders en Hospitaalridders onthoofden (behalve grootmeester Gerard de Ridefort). Geen enkele ridder protesteerde, elkeen ging de dood tegemoet in volledige stilte en waardigheid. Vele ridders en soldaten die de dood verkozen boven gevangenschap bij de heidenen, stapten naar voor en beweerden Tempeliers te zijn. Boha-ed-Din schrijft over de kruisvaarders: “het was onmogelijk de Franken niet te bewonderen”.
Jean Sieur de Joinville vertelt hoe hij met zijn groepje ridders omsingeld is door een grote overmacht Sarzenen. Een zwaargewonde ridder, zijn neus afgehouwen, komt hem vragen: “meneer, als u denkt dat noch ik noch mijn nazaten hiervoor blaam zullen oplopen, dan zal ik de graaf van Anjou, die ik ginder op het veld zie, om hulp gaan verzoeken.” “Meneer Everaard, het lijkt mij dat u grote eer kunt verdienen door ons zo het leven te redden. U verkeert zelf ook in groot gevaar.” Everard de Sivery stierf twee dagen later aan zijn verwondingen. In dezelfde kroniek vertelt hij hoe hij een houten toren moest bewaken die met Grieks vuur werd beschoten; "als de toren vuur vatte, zouden we allen sterven, want we konden onze post niet verlaten."
Een belangrijk verschil met Japanse samurai is de nadruk die de ridders legden op vreugde en vrolijkheid, de “gai saber”, en opgewektheid in de meest grimmige omstandigheden was het kenmerk van de ridder. De Europese ridders hadden ook al lang voor Ueshiba begrepen dat de ware budo gebaseerd is op liefde: “hee never were good werryoure that cowde not love aryghte”
De ridders hadden in het algemeen geen vijandige gevoelens voor hun tegenstander, en eens een vijand verlagen, werd hij in het algemeen verzorgd als een geeerde gast, tot hij zijn losgeld verzameld had. De ridders spraken zich vaak misprijzend uit voor hun infanteristen, de “ribauds, brigans, vileins”, maar ze trotseerden vaak groot gevaar om hun “vileins” in veiligheid te brengen. “U vertrekt nu overzee, pas nu op hoe u terugkeert, want geen enkele ridder, rijk of arm, kan zonder schande terugkeren als hij in de handen van de Saraceen het gemene volk van onze vorst achterlaat, in wiens gezelschap hij vertrok”.
Merk op dat in vele geschiedeniswerken en in de populaire kultuur de kruistochten meestal voorgesteld worden als een dwaze onderneming, waarbij barbaarse Europeanen de hoog ontwikkelde en vredelievende Arabieren hun geloof gingen opdringen (denk maar aan de film Robin Hood met Kevin Costner). Voor een Moslim is de Jihad, de heilige oorlog tegen de Kafirun (ongelovigen) een verplichting, en wie in deze oorlog sneuvelt wordt automatisch een heilige. We mogen niet vergeten dat rond 600 Noord-Afrika Christelijk was, tot fanatieke horden Saracenen Syrie, Egypte, Griekenland, en Spanje overspoelden. Karel Martel slaagde er in de opmars te stuitten bij Poitiers in Frankrijk, voor de heidenen Rome konden bereiken, maar Konstantinopel viel in handen van de Turk. De kruistochten waren een antwoord op de noodkreet van deze landen, en hoewel ze er nooit in slaagden de bezette gebieden in Noord-Afrika te bevrijden, betekent dit niet dat ze militair zinloos waren. Al die ridderorden op Malta en Cyprus enzo zaten daar zeker niet voor niets. Het moet ook niet vergeten worden dat de kruistochten een relatief korte onderneming waren, in vergelijking met de bijna duizend jaar aanslepende pogingen van de Islam om Europa te veroveren, met de laatste grote invasie in de 19de eeuw, toen de Turken tot de poorten van Wenen doordrongen.
Over de uitrusting van ridder en samurai bestaan ook nogal wat mythes. Het Japanse harnas wordt vaak voorgesteld als veel beter dan dat van onze imaginaire typische Europese ridder. Sommige auteurs zijn zo eerlijk te nuanceren met “de Japanse krijger verkoos een betere bescherming op te offeren voor meer mobiliteit” maar dit geeft de verkeerde indruk dat de genoemde Japanse krijger een bewuste keuze maakte om het imaginaire typische harnas niet te gebruiken. De werkelijkheid is dat in Japan nooit iets uitgevonden werd dat evenwaardig was met Europese pantsering. Het langst gebruikte Japanse harnas bestaat uit gelakte metalen of leren schubben (of een combinatie van beide), die met koordjes aan elkaar hingen. De helm bestaat uit aan elkaar geklonken plaatjes. Het harnas bevatte een heleboel delen die enkel traditionele of esthetische redenen hadden.
Al die koorden en flochkes maakten het Japanse harnas alles behalve mobiel. Als het regende of de samurai door water moest, kon hij nog amper bewegen door het opgeslorpte gewicht. De koorden hadden ook de pijnlijke neiging een vijandelijke punt vast te houden in plaats van te laten afketsen, en de samurai liep het gevaar “uitgekleed” te worden door het doorsnijden van een paar belangrijke koorden.
De samurai waren blijkbaar zelf niet onder de indruk van hun eigen harnas, want zodra ze de eerste Portugezen hadden gezien, konden ze amper wachten om harnassen in Europese stijl na te maken. Japanse malien waren eerder primitief en bereikten nooit de gesofistikeerde Europese 4-in-1 of 6-in-1 vorm. De "nanban gusari" werd dan ook verkozen door de samurai.
Het Europese harnas daarentegen steekt scherp af naast het Japanse door de zuivere lijnen en de sobere funktionaliteit, met een schoonheid die voortkomt uit de vorm en niet afhangt van oppervlakkige versiersels. Het harnas van Edward III van Engeland werd bestudeerd door NASA voor het ontwerpen van ruimtepakken, omdat dit harnas het lichaam volledig omhult (buiten de handpalmen) en toch een volledige bewegingsvrijheid toelaat. Dit soort harnas beschermt zelfs tegen musketkogels (behalve van vlakbij), gelijkaardige harnassen werden nog gedragen tijdens de slag bij Waterloo.
De Europese ridder kon ook kiezen uit een grote verscheidenheid aan bepantsering, en sommige vormen waren qua bescherming en beweeglijkheid zeer vergelijkbaar met het Japanse harnas.
Een belangrijke misvatting is dat deze harnassen erg zwaar waren. De mythe dat een geharnaste ridder met een kraan in het zadel gehesen moet worden en niet alleen kon rechtstaan, stamt uit het boek “a Connecticut yankee in king Arthur’s court” van Oscar Wilde, een satire die voornamelijk de bedoeling had met de Britten te lachen maar geen enkele historische grond heeft. In de realiteit waren sommige ridders in staat in volledig harnas vanuit stilstand in het zadel te springen en er mee te zwemmen. De Noormannen hielden zwemwedstrijden in harnas. Op zee. Het is gewoon verbijsterend hoe veel mensen zich durven uitspreken over het komfort van een harnas, zonder de minste persoonlijke ervaring. In werkelijkheid was voor het plaatharnas niet het gewicht de meest beperkende faktor, maar eerder het gebrek aan ventilatie.
Hoe zwaar was een harnas? Volgens recent onderzoek droeg een Romeinse soldaat op mars met helm, schild, harnas, wapens en uitrusting ongeveer 25kg mee. Een ridder in de vroege middeleeuwen met malienkolder, schild, helm en wapens droeg ongeveer 25kg mee. Een ridder uit de late middeleeuwen in volledig harnas en bewapend droeg ongeveer 25kg mee. Een moderne soldaat met helm, geweer, munitie en uitrusting draagt ongeveer 30kg mee.
Wellicht de meeste misvattingen betreffen Europese zwaarden uit “de middeleeuwen.” Hoe vaak lezen we niet, in allerlei boeken, dat het zwaard van onze middeleeuwse ridder “zwaar, primitief gemaakt, bot, en onhandelbaar” was. Waarschijnlijk herhalen de meeste van deze schrijvers gewoon wat ze zelf gelezen hebben, of baseren ze zich op wat ze zien op TV. Het is moeilijk te geloven dat ze zulke dingen zouden schrijven, als ze in hun leven ooit een echt middeleeuws zwaard hadden vastgenomen of van nabij zouden hebben gezien.
In schril contrast hiermee staat wat we kunnen lezen over het Japanse zwaard. Dit wordt meestal voorgesteld als een superieur gemaakt wapen, van bijna magische scherpte, bestand tegen iedere vorm van mishandeling, en van een mirakuleuze handelbaarheid. Waarschijnlijk herhalen de meeste van deze schrijvers gewoon dingen die ze zelf ergens gelezen hebben, of baseren ze zich op wat ze zien op TV. Het is moeilijk te geloven dat ze zulke dingen zouden schrijven, als ze eens een echt Japans zwaard hadden vastgenomen of van nabij zouden hebben gezien.
Zwaarden lijken altijd sterke verhalen te hebben aangetrokken. Het vreemde is dat vele niet bepaald domme mensen een sterk verhaal meestal als zodanig herkennen als het over een Europees zwaard gaat (wie gelooft echt dat het zwaard Quernbiter een molensteen kon doorhakken?), maar met de allergrootste ernst fantastische beweringen over Japanse zwaarden navertellen, zoals het doorhakken van machinegeweren. Het is onduidelijk waarom mensen dit willen geloven, maar het doorhakken van een aambeeld door een ridderzwaard verwerpen.
Het machinegeweer-verhaal duikt van tijd tot tijd in steeds wisselende vormen weer op. Het zou gaan over een Japanse soldaat die met zijn zwaard de loop van een zwaar machinegeweer doorhakt. Oudere infanteriewapens waren gemaakt om tegen een stootje te kunnen, hetgeen dit verhaal zeer onwaarschijnlijk maakt. Zelfs een smid voorzien van vuur, aambeeld, hamer en breekijzer zal nog moeten werken om zo een geweerloop in twee te krijgen. In de meeste versies wordt er aan toegevoegd dat dit gebeuren vastgelegd werd op film voor propaganda-doeleinden. Voor de rest verschillen de details sterk. Meestal is het tijdstip de tweede wereldoorlog, en de plaats een eiland in de Stille oceaan, dat kan gaan van Iwo Jima tot de Fillipijnen. Soms wordt een bepaalde smid genoemd, soms ook het type van machinegeweer (vb. Browning luchtgekoeld, Vickers Maxim, Russisch watergekoeld met bronzen reservoir, …). Sommigen beweren dat een film inderdaad bestaat, maar dan van een getrukeerde reconstructie. Tot nu toe heb ik nog niemand kunnen vinden die beweert deze film met eigen ogen te hebben gezien. Andere versies plaatsen het voorval in Port Arthur, ca 1905, of in de Japanse oorlog tegen Tsarisch Rusland.
Het Japanse zwaard is weliswaar een echt kunstwerk, maar de kunst ligt voornamelijk in de wijze waarop de Japanse smid er in slaagt om met een zeer matige kwaliteit van sponsijzer toch een min of meer deftig wapen te maken. Het Japanse zwaard is eigenlijk niet al te stevig en mist veerkracht in vergelijking met Europese zwaarden. Het smeedlassen zoals de Japanse smid doet om een gevouwen staal te bekomen, zien we ook (en beter) in Vikingzwaarden, maar tegen de 10de eeuw hadden Europese smeden al methodes ontwikkeld die dit proces overbodig maakten (o.a. met waterkracht aangedreven blaasbalgen en smeedhamers).
Het gedeeltelijk harden van het Japanse zwaard door middel van een kleilaag is wel origineel, Europese smeden verkozen in de plaats harding in stappen en herstelgloeien (het middendeel van het zwaard werd opgewarmd door kontakt met gloeiend ijzer), hetgeen deze zwaarden veel buigzamer maakt. Een ridderzwaard kan men in een bankvijs 90° plooien en het neemt uit zichzelf weer de juiste vorm aan, het Japanse zwaard daarentegen staat al krom als men er een beetje scheef mee kapt. Interessant is dat de meest beroemde Japanse smid, Goro Nyudo Masamune, ook harding in stappen toepaste.
Staal is een mengsel van ijzer en koolstof dat kan gehard worden door warmtebehandeling. In vroeger tijden was men nog niet goed in staat het koolstofgehalte te regelen van het ijzer dat uit erts gewonnen werd, tenminste niet in voldoende hoeveelheid om een zwaard te maken. Men moest dus meerdere kleinere stukken ijzer aan elkaar smeden. Om het gehalte aan koolstof in een stuk ijzer te verhogen werd het ijzer verhit samen met koolstof in een vorm die door het metaal kon opgenomen worden. Door deze behandeling krijgt de buitenkant van het stuk staal een hoger gehalte aan koolstof. Om nu deze koolstof binnen in het metaal te krijgen, gebruikt men de techniek van het smeedlassen. In Japan werd het stuk staal opgevouwen, waarna de twee helften aan elkaar gesmeed werden. Dit opvouwen veroorzaakt in het zwaard een patroon van lijnen (hada) dat op houtnerven lijkt. Onze smeden daarentegen draaiden een aantal stroken staal als een kabel in elkaar. Hierdoor zijn de smeedpatronen diagonaal en is het zwaard steviger. Het patroonsmeden veroorzaakte allerlei gewaardeerde patronen in het staal, die van de Vikings namen kregen zoals ‘bloedwervels’ of ‘slangevel’.
Het harden van zwaarden verschilde ook in Europa en Japan. Om een zwaard te harden wordt het eerst verhit en dan snel afgekoeld. De Japanse smid maakte een zwaard uit verschillende stukken staal en smeerde slijk op een deel van het zwaard alvorens het te harden, waardoor dit deel minder snel afkoelde en zo zachter en minder breekbaar bleef. De Europese smeden daarentegen verkozen de praktijk van het herstelgloeien, waarbij het geharde zwaard gedeeltelijk weer opgewarmd wordt, zodat een deel van de hardheid weer verdwijnt. Dit bevorderde ook de veerkracht van het zwaard.
Het gemiddelde ridderzwaard had een tweesnijdend lemmet van ongeveer 80cm lang en 6 cm breed, en woog ongeveer 1 kg. Het had een diepe gleuf in het midden van het lemmet. De metalen kop van het handvat vormde een tegengewicht, waardoor een perfekte balans werd verkregen. Een tweede type, dat haast altijd gelijktijdig met het vorige in mindere of meerdere mate werd gebruikt, had een ruitvormige doorsnede, met een soort centrale rib. Dit type was iets minder stijf in de richting van het snijvlak, maar daarentegen beter bestand tegen drukbelasting, en als zodanig meer aangepast aan steken dan aan snijden. Dit is sterk vereenvoudigd natuurlijk, lemmetvormen van het rechte tweesnijdende Europese zwaard worden gewoonlijk in een twintigtal types ingedeeld.
De snede van het gemiddelde Europese zwaard had door de grotere breedte een veel scherpere hoek dan Japanse zwaarden. Als gevolg hiervan liet het Europese zwaard toe krachtig te houwen, waar het Japanse zwaard in een snijdende beweging getrokken moet worden alvorens schade aan te richten.
De reputatie van onhandelbaarheid die middeleeuwse zwaarden gekregen hebben, is waarschijnlijk verspreid door moderne schermers, die vastgesteld hebben dat men met zo een zwaard zeer moeilijk kan schermen, en met hun grote intelligentie hieruit besloten hebben dat die middeleeuwse ridders en smeden niet wisten waar ze mee bezig waren. In de films ziet men vaak tweesnijdende zwaarden gebruiken alsof het Japanse katana’s zijn. Dit is echter ook niet het gepaste gebruik van deze wapens.
Zoals gezegd, worden ridderzwaarden vaak zwaar genoemd, zelfs “te zwaar om door de hedendaagse mens gemanipuleerd te worden”. We wisten dat de hedendaagse mens slapjes is, maar nu kan hij al geen kilo meer optillen? In vergelijking met de sport- epee is een kilo natuurlijk zwaar. Maar zelfs de grootste twee-handige zwaarden, zoals die welke verschenen rond 1500, zijn verrassend licht en vooral goed uitgebalanceerd voor het voorziene gebruik. De beruchte Schotse Claymore, van 1.5 m lang, woog minder dan 2.5 kg. De grootste zwaarden ooit waren ongeveer 1.60m lang, en wogen toch niet meer dan 3 kg. Deze zwaarden werden uitgevonden om de speren van een rij speerdragers weg te hakken.
Mogelijk denken de mensen die spreken over onhandelbare zwaarden aan de grote ceremoniele zwaarden, die enkel bedoeld waren om in een processie meegedragen te worden. Deze zijn natuurlijk niet bedoeld om mee te vechten, zulke zwaarden zijn echter gemakkelijk te herkennen; de inscripties (figuurtjes, wapenschilden, enz.) op het lemmet staan recht als het zwaard met de punt omhoog gedragen wordt. Bij alle normale zwaarden staan de inscripties in deze stand op hun kop. Volgens mij is het echter waarschijnlijker dat deze mensen gewoon niet weten waarover ze spreken.
De Middeleeuwse zwaarden waren ook niet bot. Hun snijkanten waren minder broos dan bij een Japans zwaard, maar het koolstofgehalte is hoger, waardoor ze in theorie net zo scherp kunnen geslepen worden. Er zijn ook aanwijzingen dat de zwaarden scherp werden gehouden. Men kan in sommige boeken lezen dat de zwaarden niet geslepen werden omdat dit tegen een harnas geen zin heeft. Om te beginnen bereikte het plaatstalen harnas zijn hoogtepunt pas in de 15de eeuw, en was nog niet in gebruik gedurende het grootste deel van de riddertijd. Bovendien kon slechts een fraktie van de slagveld bevolking zich een volledig harnas permitteren.
Als reaktie op het harnas van volledige plaat werd de vorm van het zwaard aangepast, voornamelijk om er een beter steekwapen van te maken, maar de nieuwe zwaarden waren nog altijd scherp genoeg om mee te houwen. Trouwens, ook het Japanse harnas was uit hetzelfde staal vervaardigd als de Japanse zwaarden. Nochtans heeft de samurai het nooit nodig gevonden hiertegen botte zwaarden, speren of naginatas te gebruiken. Net zoals in Japan was voor de geharnaste ridder het zwaard trouwens een secondair wapen. Het voornaamste wapen van de ridders was de lans. Vandaag de dag wordt een Japans zwaard gepolijst om alle artistieke kenmerken van het smeedwerk goed te laten uitkomen. Het is echter onwaarschijnlijk dat dit gedaan werd met zwaarden waarmee echt gevochten moest worden.
In de 18de eeuw raakte het in Europa in de mode om militaire sabels niet meer te slijpen. De theorie luidde toen dat met een botte sabel evenveel schade kon aangericht worden, dat het zwaard minder kans had om in beenderen te blijven vaststeken, en de steek werd (onder invloed van het schermen) hoe dan ook als belangrijker beschouwd. Waarschijnlijk was een botte sabel ook veiliger in de handen van een pover getrainde soldaat. Deze sabels kon men ook naar hartelust tegen elkaar slaan zonder de snede noemenswaardig te beschadigen.
Geleidelijk raakte hierdoor de werkelijkheid van het zwaardvechten in de vergetelheid. Dit kwam duidelijk naar voor in de ervaringen van het Britse leger in Noord-Indie. De Britten waren stomverbaasd toen de Indiers, met afgedankte Britse sabels, die ze zelf hadden geslepen, Britse soldaten vlotjes in twee konden hakken.
Het heeft geen zin om te redetwisten over het beste zwaard. Ieder type zwaard dat ooit werd uitgevonden was steeds aangepast aan een bepaalde situatie, en veronderstelde een bepaalde manier van zwaardvechten. Waarschijnlijk als gevolg van de populariteit der Oosterse en voornamelijk Japanse krijgskunsten, is er een tendens ontstaan die aan Japanse zwaarden superieure eigenschappen toeschrijft, en andere, voornamelijk Westerse zwaarden, afschildert als minderwaardig. Zoals het voorgaande echter aantoont, is deze populaire visie niet in overeenstemming met de werkelijkheid.