Gevechtssport en samenleving
“DUK KOO KIM (1959-1982) Hij gaf zijn leven in de boksring om wat vertier te bieden op een saaie zaterdagnamiddag in november.” -Leigh Montville, “een zinloos ‘spel’ op zaterdagnamiddag”, Boston Globe (Nov. 15, 1982)
“AGATHOS DAIMON bijgenaamd ‘de kameel’ uit Alexandria, een kampioen in Alemea. Hij stierf hier, vechtend in dit stadium, nadat hij Zeus had gebeden om overwinning of dood. Leeftijd 35. Vaarwel.” -grafschrift in Olympia
Deze twee citaten illustreren duidelijk een essentieel verschil tussen de moderne samenleving en vroegere tijden. De keuze van het klassieke Griekenland als voorbeeld is opzettelijk, omdat onze westerse demokratische samenleving hierop grotendeels is gebaseerd. Het verschil, kort samengevat, is dat in de moderne tijd het ideaal “leven tegen elke prijs” is, terwijl voor de oude Grieken het ideaal was “een leven dat het leven waard is”. Beide mannen waren boksers, beide samenlevingen zagen boksen als een sport, het verschil ligt in de houding van de samenleving naar vechtsport en de mensen die aan bokswedstrijden deelnemen. Volgens de oude Grieken kon zelf een spel het waard zijn om voor te sterven in de context van een zinvol leven.
Een deel van de oorzaak voor de moderne houding ligt mogelijk in de tendens om van de mensen de verantwoordelijkheid voor hun daden af te nemen. Dit is een gevaarlijke tendens, de onderliggende idee is dat alle mensen zo stom zijn, dat iemand anders (de regering?) voor hen verantwoordelijk moet zijn.
Leven is enkel zinvol wanneer we verantwoordelijk kunnen zijn voor onze eigen daden, en de gevolgen van onze stommiteiten, en wanneer we zelf kunnen beslissen wanneer het de moeite is te sterven. Tegenwoordig beheerst de “samenleving” zelfs dit. Het gevaar van deze tendens wordt duidelijk wanneer we de houding tegenover vechtsport van de oude Grieken vergelijken met de radikaal verschillende houding van de oude Romeinen.
Een atleet genaamd Arrichion stierf in de laatste ronde van een Pankrationwedstrijd. Arrichion was een voormalig tweevoudig winnaar, maar bij deze gelegenheid had zijn tegenstander hem in een schaarklem en een wurggreep. Arrichion slaagde erin zich uit de schaar te bevrijden, waarbij hij de enkel van zijn tegenstander ontwrichtte, die zich onmiddelijk gewonnen gaf. Pas daarna bleek dat Arrichion gestorven was door de verwurging.
Alle getuignissen uit die tijd prijzen de beslissing om te sterven alvorens op te geven. Arrichion ging recht naar Olympus, geloofde men. De kracht van een man werd gemeten aan zijn zelfdiscipline en doorzettingsvermogen, niet enkel aan zijn lichaamskracht. De bereidheid om te proberen wat “menselijk onmogelijk” was, werd erkend en geprezen.
We moeten onthouden dat de Grieken geen soort Oosterse dictatuur waren, maar de bakermat van de Westerse demokratie. Hun wetten tonen dat de Grieken niet louter dom en wreed waren. Hun wet op aanranding, graphe hybreos, toont dat de Grieken goed de aard van gewelddadige misdaad beseften. Een aanslag werd gezien als een poging het slachtoffer te “onteren” en als een misdaad tegen de gemeenschap. Verwondingen genezen maar de psychologische effekten - het “onteren”- van een aanranding blijven. Misschien kan onze hedendaagse wetgeving nog iets leren van de oude Grieken. De Grieken wisten wat geweld en wreedheid was, en keurden het af. De meesten keurden echter vechtsport goed. Waarom?
Gevechtsport was (en is) geen militaire training. Zelfs de oude Grieken beschouwden pankration als ongeschikte training voor een soldaat. Het oorlogvoeren in die tijd bestond uit dichte formaties, de phalanx, met schild en lans. Individuele techniek was onbelangrijk, samenwerking was wat telde. Ploegsporten werden beschouwd als de beste voorbereiding voor de oorlog.
Sparta, de meest oorlogszuchtige en despotische Griekse stad-staat, keurde individuele gevechtssport af, maar had een heleboel ploegsporten waarin gevochten werd voor een bal of voor territorium op een speelveld. Andere steden hadden zeer weinig ploegsporten, maar veel individuele kompetitie.
Rome, de klassieke militaire diktatuur, had enkel minachting voor de Griekse vechtsport. Training mocht omdat het de konditie verbeterde, maar competitie werd gezien als een spektakel. Wie deelnam aan sportwedstrijden verloor zijn burgerrechten.
De Grieken, met uitzondering van Sparta, hadden een heel andere opvatting. Het Griekse ideaalbeeld van de held kwam uit de Homerische verhalen, de individuele held die het opnam tegen andere individuele helden. De oorlogvoering van hun tijd was echter vrij onpersoonlijk. Het ideaalbeeld werd enkel gevonden bij de vechtsporters. Het is opvallend dat de Grieken veel inscripties en standbeelden hadden ter ere van sportmannen, maar geen ter ere van generaals. De atleet als held vormde een tegengewicht voor de politieke leider die zich boven de massa verheven voelt. De bekende anti-demokraat Plato vond dat de eer bewezen aan atleten de leiders zou moeten toekomen, hetgeen duidelijk illustreert dat deze faktor niet zonder belang was.
Hoe gevaarlijker de sport, hoe meer eer en glorie voor de kampioen, en hoe groter de kloof tussen de atleet die zijn nek uitsteekt en de politieker of generaal die oorlog voeren vanop een veilige afstand. Diktaturen zoals Rome en Sparta konden daarom niet anders dan individuele sporten en atleten bestrijden, aangezien de kampioenen concurrenten waren voor de glorie van de heerser. De vechtsporten konden een heerser ook zijn kanonnevlees ontzeggen, wanneer de mensen zien dat er ook iets anders is dan de glorie van de staat waarvoor men zijn leven kan geven. Het voorbeeld van de vechtsporter, die zijn leven in eigen hand houdt, demonstreert zichtbaar dat een onderdaan zijn eigen lot kan kiezen. Het is niet verkeerd uw leven niet ondergeschikt aan de staat te maken. Je hoeft niet voorzichtig te leven om voor de heerser te kunnen gaan vechten en sterven. Zodra deze mentaliteit zich verspreidt, kunnen de mensen de idee krijgen dat ze zouden kunnen beslissen tegen hun leiders te vechten als het moet. De burgers waren geinspireerd om voor zichzelf te denken en te handelen, zonder in alles op de staat te rekenen. Dit zou kunnen leiden tot een sterke demokratie, iets waar heersers toen en nu niet moeten van weten.
Gevechtssporten worden nogal gemakkelijk afgedaan als “gladiatoren, brood en spelen”. We hoeven maar te kijken naar wat de uitvinders van het gladiatorenspel, de Romeinen, dachten van vechtsport. Paradoxaal genoeg was het de samenleving die boksen en kompetitie afkeurde, die tegelijk oorlog voeren tot nationaal tijdverdrijf verhief.
Omdat vechten en oorlog voor de meesten van ons wat veraf ligt, zullen we wat dichter bij kijken, naar kinderspel. Rond kerstmis is er meestal een hele terugkerende discussie over oorlogsspeelgoed. Speelgoedsoldaatjes zijn altijd de poppen voor jongens geweest, en of ouders nu soldaatjes of ‘echte’ poppen kopen maakt niet veel uit voor de kinderen, die toch hun eigen interpretatie uitvinden van wat hun speelgoed voorstelt.
Speelgoedgeweren zijn al wat delicater. In plaats van poppetjes die elkaar doden, zijn het nu kinderen die rondrennen en elkaar ‘afschieten’. Dit is alleszins meer lichaamsbeweging. Dit kan mogelijk ook de kinderen bijbrengen dat in een oorlog mensen gedood worden. De grootste tegenstanders van geweld zijn degenen die de gevolgen kennen, niet degenen die tegen deze kennis “beschermd” werden. Kinderen kennen het verschil tussen spel en werkelijkheid, en leren veel uit hun spel, misschien zelfs iets over de realiteiten van oorlog. Helaas voor de kinderen kan onze huidige samenleving niet goed met sterven overweg. Kinderen zien nog zelden familieleden sterven, ze zouden ten minste over de realiteit moeten leren via hun spel of de TV. TV programma’s waar veel bloed en ingewanden in het rond vliegen zijn “slecht” voor kinderen, maar programma’s waarin ondanks veel geschiet en zwaardgekletter niemand gewond raakt, zijn “geschikt”. Dit is pervers. We leren een hele generatie kinderen (aangenomen dat kinderen inderdaad iets leren van TV) dat je in het wilde weg kan schieten zonder dat iemand gewond raakt.
In de laatste jaren heeft de discussie over “oorlogsspeelgoed” zich uitgebreid naar competitieve spelletjes in het algemeen. Sommigen vinden dat deze zouden moeten vervangen worden door “cooperatieve” spelletjes, zonder winnaar en verliezer. Niet-competitieve spelletjes worden verondersteld niet-aggressieve kinderen te kweken. De theorie is dat ze socialer zullen zijn. Wat zal een generatie die getraind is in zulke “samenwerking” doen wanneer hun regering ten oorlog trekt? Zullen ze niet braaf meewerken met hun leiders? Het is altijd als vreemd ervaren dat, bijvoorbeeld, de soldaten die kernraketten moeten afvuren, zulke brave jongens zijn. Ze zijn aangename, sociale jongens die, als ze het bevel krijgen, zonder aarzelen de sleutels omdraaien en de knopjes induwen die ons allemaal naar de hel zullen blazen. Het leger wil geen aggressieve, competitieve persoonlijkheden in die posities. Ze willen mensen die met “de ploeg” mee spelen.
Een ploegsport zoals voetbal is bijna het perfekte tegenovergestelde van een vechtsport. Voetbal is oorlog, een spel van territorium en doelen veroveren. Elke speler moet zijn taak vervullen in samenspel met de andere ploegleden, zonder te veel eigen initiatief. Aggressie of competitiegeest bij spelers leiden tot strafpunten en zijn nadelig voor de ploeg. Elke militaire leider zal de perfekte soldaat beschrijven in termen van ploegsport.
Vechtsporten vandaag zijn evenmin geschikt voor de opleiding van soldaten als in de tijd van de oude Grieken. De vechtsporter moet een aantal kwaliteiten ontwikkelen: hij moet op niemand anders dan zichzelf vertrouwen, niemand anders kan hem helpen winnen in de ring. Hij moet koppig zijn en willen afzien voor zijn sport. Er is geen “ploeg” waarvoor hij zich inspant, hij kan stoppen wanneer hij maar wil. De atleet neemt zijn eigen beslissingen zonder hulp of leiding, soms beslissingen waarvan zijn leven kan afhangen. Zulke onafhankelijkheid is totaal ongeschikt in een soldaat.
Vechtsporten maken de deelnemers niet oorlogzuchtig. Sommige mensen geloven dat, door rechtstreeks tegen iemand te spelen en iemand te overwinnen, de primitieve, dierlijke neigingen van de mens, die amper door de samenleving onderdrukt kunnen worden, zullen bovenkomen en de atleet in een sadistische massamoordenaar zullen veranderen. Kinderen die een krijgskunst leren, zullen weerloze en zwakkere kinderen in elkaar gaan slagen. In werkelijkheid is dit niet het geval. Het lijkt bijna een natuurwet dat training in vechtsport of krijgskunst leidt tot vermindering van gewelddadigheid.
Zoals de Spartanen al wisten, zijn ploegsporten veel efficienter om een goede oorlogszuchtige militaire geest bij te brengen.
Bron: Combat sports and society, K. Taylor.