Waarom vrouwen met wapens zouden moeten leren omgaan
door Diane Skoss
vertaling: Eli Steenput
Diane Skoss richtte Koryu Books op in 1996 en publiceerde intussen haar eerste boek, Koryu Bujutsu. Ze begon haar training in 1982 met Tomiki Aikido en is intussen 4de dan. In 1987 verhuisde ze naar Tokyo, waar ze sindsdien trainde in jukendo (bajonet op het geweer) en tankendo (bajonet in de hand) onder Wakimoto Yasuhara, hanshi 8ste dan. Ze is intussen 3de dan. Vanaf 1990 was ze voor 6 jaar hoofdredacteur van Aiki News/Aikido Journal, en was verantwoordelijk voor de meeste door Aiki News gepubliceerde boeken. In 1991 begon ze met Shinto Muso-ryu jo onder menkyo kaiden Phil Relnick en heeft nu een Zen Nihon Kendo Renmei jodo 3de dan. In 1993 kreeg ze toegang tot de Toda-ha Buko-ryu onder Soke Nitta Suzuyo, waar ze intussen het chuden getuigschrift behaalde. In haar vrije tijd trainde ze ook een beetje in atarashii naginata en judo.
Voor vele vrouwen is zelfverdediging minstens één van de redenen om met een krijgskunst te beginnen, en daarom kiezen de meeste een ongewapende kunst zoals aikido, judo of karate. Gewapende krijgskunsten die voornamelijk katas per twee trainen zoals kendo, naginata of jodo worden meestal niet beschouwd als zeer geschikt voor zelfverdediging. Wat heeft het immers voor zin je te leren verdedigen met een 2 meter lange naginata, je kan daar immers niet voortdurend mee rondlopen?
Eerlijke leraars in elke moderne ongewapende krijgskunst zullen hun vrouwelijke leerlingen geen onmiddellijke, onfeilbare verdedigingstechnieken beloven. Ik legde altijd uit dat de echte waarde van van aikido training minder lag in het leren van technieken waarmee je kan terugvechten, dan dat het een houding en een gedrag meebrengt die aanvallers ontmoedigen. Slachtoffers worden immers meestal uitgekozen volgens hun schijnbare weerloosheid. Echte praktische vaardigheid vraagt echter vele jaren van serieuze inzet.
Je zou verwachten dat een 4de dan aikido met meer dan 10 jaar training en nog een paar jaar judo erbij, min of meer op haar kunde zou vertrouwen. Wel, ik in ieder geval niet! Toen het tot mij doordrong dat, hoe langer ik trainde, hoe groter mijn verantwoordelijkheid werd om het geleerde te delen met andere vrouwen, probeerde ik objectief over mijn kunnen te oordelen. Wat ik ontdekte was twijfel, niet een klein beetje, maar van de bijna kolossale soort- als het er op aankwam, wist ik gewoon niet wat ik zou doen en hoe het met mij zou aflopen in een confrontatie (ondanks mijn ervaring in competitietraining). Hoe, vroeg ik mij af, was ik tekort geschoten in mijn training?
Na zeven jaar in gewapende krijgskunsten (jukendo, tankendo, jojutsu, en naginatajutsu), heb ik voor mijzelf een antwoord gevonden. Niet ik was tekort geschoten, het was mijn training die tekort schoot. Voor een heleboel redenen was ongewapende training niet half zo nuttig als gewapende training om mij de vaardigheden aan te leren die ik werkelijk nodig had om mij te verdedigen. Vandaag ben ik vol vertrouwen dat, als ik aangevallen zou worden, ik kan en zal reageren, met een redelijke kans op succes om mij te verdedigen.
Waarom werkte gewapende training zoveel beter voor mij? Om te beginnen leerde ik in mijn aikido training dat, wat de leraars ook beweren, lichamelijke kracht een heel grote rol speelt als je traint met mannen van een gelijkaardig of hoger niveau. Het uiteindelijke doel is natuurlijk het punt te bereiken waar we met precieze techniek en een minimum aan kracht de technieken kunnen doen werken. Het probleem is dit punt te bereiken. Vrouwen vinden dit aanvankelijk vaak gemakkelijker dan mannen, omdat ons zelfbeeld minder verbonden is met lichamelijke kracht, maar ook al doen we het juist, slagen we er vaak niet in een ongewapende techniek volledig te doen werken op een grotere, even goed getrainde man.
Dit verschil in kracht is erg frustrerend, zeker als we weten dat we het eigenlijk beter doen dan de mannen. Alles wat we hiermee leren is dat, als het er werkelijk op aankomt, je heel, heel goed getraind moet zijn om een grotere tegenstander de baas te kunnen. Dit is niet erg bevorderlijk voor ons vertrouwen in ons vermogen onszelf te verdedigen.
De voortdurende strijd tegen kracht en frustratie kan ons ook afleiden van de subtiele details die de echte sleutel tot bruikbare zelfverdediging vormen, omdat we ons teveel concentreren op het doen werken van de technieken. Als ik terugblik op mijn jaren aikido, zie ik dat ik een aantal mooie bewegingspatronen geleerd heb die ik gemakkelijk kon toepassen op iemand die zwakker of minder getraind was. Wat ik ontbrak was een innerlijke woordenschat van principes die in een oogwenk konden toegepast worden op elke situatie en elke tegenstander. Ik geloof dat dit het belangrijkste voordeel is van training met wapens.
Ten eerste is een wapen een grote gelijkmaker. Plots hebben verschillen in lengte, gewicht en kracht veel minder belang. Gewapende vrouwen kunnen gemakkelijk even sterk zijn als mannen. Er is weinig spierkracht nodig voor een dodelijke slag met de jo, het vraagt enkel een kennis van wat ik begripspatronen noem.
Hoewel deze principes van ontspanning, observatie, afstand, initiatief, traject, timing, evenwicht, doelgerichtheid en dergelijke in varierende mate besproken worden in aikido dojos waar ik getraind heb, bestond de training toch voornamelijk uit bewegingspatronen. Ik heb ondervonden dat begripspatronen veel gemakkelijker in te zien, aan te voelen en te verstaan zijn in gewapende training. De duidelijkheid van de baan van een snel bewegend wapen is perfect geschikt om principes te demonstreren.
Bijvoorbeeld, tegen een tegenstander met een jo is het heel duidelijk te zien wie de controle over de centrale lijn heeft. De positie van de actieve kant van de jo ten opzichte van mijn lichaam is duidelijk zichtbaar, als de positie er ook maar een centimeter naast is, kan ik waarschijnlijk langs het wapen glippen en mijn eigen aanval doorzetten. Dit is natuurlijk juist hetzelfde met een ongewapende tegenstander, maar de juiste waarneming van deze lijn is veel minder duidelijk, en vraagt veel meer ervaring.
Afstand en timing, of maai, is ook veel makkelijker te zien en te begrijpen met wapens, vooral die van zwaardlengte of langer. Men staat verder van de tegenstander af in de kritieke afstand, die bovendien precies bepaald wordt door de lengte van de wapens. In ongewapende krijgskunst is maai veel meer afhankelijk van de lengte en snelheid van de tegenstander, en zal daardoor zeer sterk verschillen van geval tot geval. Er zijn jaren nodig om maai te leren waarnemen in de zeer korte tijd die de tegenstander nodig heeft om de afstand te overbruggen. Verschillende afstanden kunnen getraind worden met combinaties van verschillende wapens met soms totaal verschillende lengte, zoals kusarigama tegen naginata of juken tegen tanken. Zodra het begrip van maai intuitief wordt, kan men zich gemakkelijk aan verschillende situaties aanpassen. In mijn ervaring is het echter door de voortdurende variatie van maai in ongewapende krijgskunsten veel moeilijker om een gevoel voor maai te ontwikkelen, wat dan weer kan leiden tot een ongepaste standaardisatie die het begrijpen van principes des te moeilijker maakt.
Waakzaamheid wordt ook beter getraind door wapens. Er is geen betere motivatie om op te letten dan het vooruitzicht een zwaard tegen uw hoofd of een speer tussen uw ribben te krijgen. Het gevaar omstaanders te raken maakt dat oplettendheid over 360 graden ontwikkeld wordt met wapens.
Ik ben niet zo zot om te geloven dat alle nuttige principes beter met wapens geleerd worden, het evenwicht verbreken (kuzushi) wordt in aikido of judo veel dieper bestudeerd. Ik zeg dan ook niet dat men op wapentraining alleen moet vertrouwen. Wat ik voorstel is dat een paar jaar goede gewapende training alvorens met een ongewapende kunst te beginnen, de tijd waarin vrouwen (en ook mannen) op hun technieken kunnen vertrouwen voor zelfverdediging, sterk kan inkorten.