De Japanse Tuin
Marc De Backer (opdracht 2de jaar tuinaannemer, mei 1997)
De oorsprong van de Japanse tuinarchitectuur gaat terug tot de 7de eeuw. In deze eeuw bezetten enkele vrouwen de Japanse keizerstroon. Eén van hen, Keizerin Suiko, bepaalde dat een handelsmissie zou afreizen naar het Chinese hof. Hierbij was ook een diplomaat die veel wist over kunsten en zij moest de Chinese cultuur bestuderen en mooie objecten verzamelen. Bij deze verzamelobjecten en geschenken van de Chinese keizer waren ook schilderijen op zijde van landschappen, tuinen en gebouwen. Deze waren de bron van inspiratie voor de aanleg van de eerste tuinen in Japan.
De Chinese schilderkunst werd gekenmerkt door het weglaten van overbodigheden, minimaliseren, het suggereren van diepte - op een geheel onwesterse wijze. Een landschap of een tuin werd in vier diepten of niveaus verdeeld. Vooraan werd bijvoorbeeld een tak afgebeeld van een denneboom, grillig van vorm, met aan de voet van de stam wat stenen. Langs de boom slingerde zich een pad, om door een vlak of heuvelachtig landschap, eventueel langs een hutje, om vervolgens langs een bosschage, of een kale rotspartij, uit het zicht te verdwijnen. Deze rots of bosschage, en eventueel het hutje was het tweede niveau van de schildering. Het derde niveau werd gesuggereerd door een heuvel of een meer waar bootjes ronddobberden. Het diepste element, het vierde niveau, was meestal een berg of een bergketen, gesuggereerd door enkele vaag bruine vormen, die ook onderling weer in diepte konden variëren. Nog steeds werken Japanse en Chinese schilders volgens deze methode.
EEN TUIN ALS EEN GESCHILDERD LANDSCHAP
De eerste tuinen in Japan zijn ontstaan vanuit de behoefte de geschilderde voorbeelden na te maken. Aan het Chinese hof zat men op kussens op de vloer, en ook de schilderijen werden vanop kussens bekeken. Men maakte een denkbeeldige wandeling door het landschap of de tuin, want anders dan is westerse tuinen was het nog niet de bedoeling om in de tuin te wandelen. Dit denken heeft de Japanse tuinarchitectuur eeuwenlang beïnvloed.
De Regel was dat men slechts zittend de compositie van stenen, water, gesnoeide bomen en struiken bekeek. De stenen lagen als eilanden in een grote vijver.
Bij een Japanse tuin wordt deze niet staande bekeken, dit is niet de bedoeling, omdat men bij het aanbrengen van de ruimtelijke elementen in de tuin met een veel lager gezichtspunt rekening heeft gehouden. Bij een staande positie is men aan minder strenge regels gebonden dan wanneer men zit: vanuit de speciale zitplaatsen moest de compositie perfekt zijn. Verder werden de tuinen ook knielend bekeken want in Japan doet men veel werk knielend.
Het water was een belangrijk element in de tuin. Dit was afgekeken van de grote Chinese meren, en de streek rond Kyoto (dit is de vroegere hoofdstad van Japan) waar bergen, meren en watervallen waren, alsook een vochtig klimaat
THEETUINEN
In de Chinese Tang periode werd thee gedronken om tot helderheid te komen. Later werd dit gedronken door Taoïstische en Boeddistische monniken om wakker te blijven. In 311 werd de Chinese Keizer vermoord door de Mongolen en vluchtten de geleerden en kunstenaars naar de bergen. Hier ontdeden zij zich van de leer van Confusius. De eerste regel van deze leer hield in dat men moest gehoorzamen aan het wettig gezag. Dit ging niet met de Mongolen als overheersers. Daarom koos men voor het individualisme van de politieke leer van het Taoïsme. De latere leer van het Boeddhisme nam een aantal ideëen over van het Taoïsme, zoals de eenzame en ascetische levenshouding. In deze twee godsdiensten was thee een populaire drank (deze was van de wilde Camellia planten).
In Japan ontwikkelde theedrinken zich tot een verfijnde kunstvorm. De theeceremonie speelde zich af in een aparte ruimte van het huis of in een apart theehuis dat zeer populair werd. Dit bevond zich in een wat afgelegen plek in de tuin of het park. Waarschijnlijk wilde men hierdoor het pure, het wezenlijke benadrukken.
Aan het einde van de 12de eeuw kwam er in Kyoto een reactie tegen de intriges en starre regels van het hof. Yoritomo van de machtige Minamoto clan (Genji in Chinese spelling) versloeg de Taira-familie (Heike in Chinese spelling) die in Kyoto aan de macht was en zich met grote weelde omringde. Yorimoto verplaatste de zetel van zijn regering naar Kamakura, een dorp aan de zee, om niet dezelfde fouten te maken als zijn voorgangers. Hij was een voorstander van een sobere manier van leven.
Het is door hem dat de ascetische Zen-filosofie grote invloed kreeg op de heersende klasse. De essentie van het Zen-boeddisme is de wens tot eenvoud en een individualistische beleving. Door onthouding verkrijgt men verlichting. Hierdoor zijn ook alle Zen-kunstuittingen zo puur en overtuigend.
In 1338 wist Ashikaga Takanji de militairen in Kamakura te overwinnen waardoor hij als shogun aan de macht kwam. Deze man was zeer geïnteresseerd in tuinen. Hij behield de goede elementen van zijn voorgangers, zoals het verlangen naar eenvoud, naar een puur leven, en de behoeften om tot helderheid van geest te komen. De shogun ging de bouw van Zen-tempels en aanleg van Zen-tuinen stimuleren bv. bouwde hij het zilveren paviljoen in Kyoto voor één van zijn generaals. In dit paviljoen voerde de Zen-monnik Shuko, die als kunstadviseur in dienst was genomen, het thee-ritueel uit.
De Japanse theeceremonie, de theetuin en het theehuisje symboliseren het vroegere Chinese zoeken naar een nieuwe levensvorm. Het is geen gezellige bezigheid, maar een manier om in gedachten de alledaagse werkelijkheid te ontvluchten en tot innerlijke leegte en rust te komen. Men gaat naar een theehuis zoals ooit de Chinezen naar de bergen trokken.
Bij de ingang van elk theehuis bevindt zich een watersteen, een stenen bak gevuld met vers water. Met een bamboeschepje kan de bezoeker het water opscheppen en over zijn handen gieten en vervolgens zijn mond spoelen en de ogen wassen. Dit water symboliseert de rivier waarin de Chinezen zich wasten. De ceremonie heeft vaste regels en maakt het denken overbodig; men wisselt van gedachten over diverse onderwerpen zoals kunst, sport, maar nooit over het dagelijkse leven en de dagelijkse zorgen. Ontspannen verlaat men het theehuis, na een wereld van eenvoud en rust te hebben ondergaan.
Theetuinen zijn meestal omgeven door rieten wanden. De aankleding bestaat uit stenen om op te wandelen (stapstenen) maar ook als elementen van de compositie van de tuin. Er zijn wat hogere planten, zoals een gesnoeide den of een camellio-struik.
Schermen van bamboe worden gecombineerd met grassen, varens en mos. Aan het eind van een pad bevind zich het theehuis. Soms gebruikt men een kleine vijver of stroompje.
Bij de ingang staat een kerseboom of struik vanwege de mooie bloesem, en hoog opgesnoeide kleinbladige esdoornstruiken om de mooie bladeren (Acer Japonica). Onder het bladerdek op de grond groeit mos. Door de geïsoleerde ligging ontstaat de illusie heel ver weg te zijn. Geluiden van buitenaf worden geweerd door bv. een bamboepijp aan te brengen, waaruit water stroomt met een zacht tintelend geluid. Soms zijn de muren in leem of gepleisterde steen. Voor de tuinmuren staan soms groene hagen, een ijle bamboe, een gesnoeide den of esdoorn.
Rondom de stapsteen groeit mos als symbool van een onbetreden bospad, verwijzend naar de paradijselijke natuur. Mos gedijt alleen in de schaduw en heeft veel water nodig. Schaduw en water zijn dan ok belangrijke elementen in de theetuin.
Het theeritueel speelde zich vaak s nachts af. Om zijn weg te vinden ontwierp men speciale lantaarns met olielampjes. Men plakte rijstpapier voor de opening van de lantaarn om te voorkomen dat het licht te ver reikte. In de 15de eeuw begon men ook te wandelen in de tuinen en daardoor veranderde toen de compositie van de tuin.
DE ZEN-TUIN
In Zen-miditatietuinen komt gras als bodembedekker nauwelijks voor. Men heeft in deze tuinen wel gebruik gemaakt van gras om een oneindige zee te suggereren.
a) In de JOEI-JI TUIN heeft men zowel in het gras als in de grote vijver stenen geplaatst met een platte bovenkant. Zo is een eenheid ontstaan tussen het echte en het gesuggereerde water. De steenformaties zijn omzoomd met Japanse azaleas, die gesnoeid zijn als een ronde steenrand. Achter de vijver en de grasvlakte tekent zich een rijk begroeide berghelling af. Paden leiden door het woud. Bergwater wordt via een waterval naar de vijver geleid.
b) de RYOAN-JI TUIN. Deze is ontstaan na het beëindigen van de Onin-oorlog (1488) met een minimum aan middelen, want het geld was op. Men baseerde zich steeds op hetzelfde principe van ontwerpen (zeeen, bergen, beperkte planten) maar door gebrek aan geld heeft men hier kunstzinnig het grind als het water van de zee gebruikt, en rotsen en mossen er rond die de eilanden voorstellen in de zee. De eenvoud heeft ook te maken met Zen. Een muur rondom zorgde dat het omringende landschap niet als storend gaat overheersen. De stenen zijn niet zo groot als vroeger (geldgebrek).
c) SAISEN-IN TEMPELTUIN (1509). Deze tuin werd aangelegd door de belangrijkste leider van de Zen-priesters en zoon van een belangrijke familie die nog tamelijk rijk was. Iedere steen in deze tuin heeft een belangrijke betekenis. Deze stenen moedigen de bezoeker aan om na te denken of te mediteren. De ingang van de tuin is donker. Er zijn bruggen zonder leuningen. Er is een L-vormige grindtuin. In het grind ligt een ovaal eiland van mos waarop zich een compositie bevind van stenen in de vorm van een schildpad (vier poten en een kop). De schildpad symboliseert een lang leven en onsterfelijkheid.
In één van de hoeken van de tuin ligt een compositie van verticaal geplaatste stenen die een rotswand waar water langs valt symboliseren, het zijn de stenen van de vergiffenis en van het eeuwige. Daaromheen bevind zich een groot aantal stenen, zowel platte als verticale, die de overgang tussen de hoge stenen en de platte aarde vormen. Met deze droge waterval wordt het begin van het aardse leven aangeduid. Een rivier van grind die hier vandaan door de langgerekte tuin stroomt verbeeldt de levensstroom die de mens meevoert.
De grindstroom voert ons naar het eiland van de kraanvogel, een ander symbool van onsterfelijkheid. Daarna is er een muur aangebracht, waarna nog twee tuinen zijn ontworpen op basis ook van grind en rotsen maar met een andere symbolische betekenis. Deze tuin is duidelijk onderverdeeld in kamers. Deze tuin vormt een belangrijke basis voor de hedendaagse Japanse tuin met zijn kleinere omvang.
d) de SAMBO-IN TUIN. De Ryoan-ji tuin die in 1450 is aangelegd bevatte slechts vijftien stenen met een grote symboliek. Voor de Sambo-in tuin in 1580 werd aangelegd, gebruikte men honderden stenen (tot 700 stuks). De hovenier heeft er 30 jaar over gedaan om de ideale verhouding tussen de stenen te vinden en kreeg de naam van ere-hovenier van de shogun. Kenmerkend in deze indrukwekkende tuin is de weinig gevarieerde beplanting (azaleas) en het gras en de groene bergen op de achtergrond. De rest is opgevuld met wit aangeharkt grind.
HET INTEGREREN VAN LANDSCHAP EN TUIN - DE SHAKKEI-TUIN
Deze tuin heeft als belangrijkste kenmerk het uitzicht op een berg, een bijzonder; meestal religieus gebouw, een rivier of een vakte. Dat wil zeggen het omringende landschap maakt deel uit van het tuinplan. Dit is het tegenovergestelde van de theetuin.
Belangrijke onderdelen:
-
De haag: meestal Cammelia (meestal gecombineerd met eik, meidoorn, gardenia en de theestruik).
-
Een aarden wal: werd toegepast om lelijke huizen te verstoppen, om een waterbekken te creëren en om bergen te creëren die samen gingen met de echte bergen rondom. Deze wallen waren beplant met pinus, bamboe en rotsstenen.
HET SHINTO-CONCEPT VOOR DE BINNENTUINEN
Een van de kenmerken van het shinto-geloof is het zoeken naar puurheid van ziel en lichaam door meditatie. Een vast ritueel is het baden onder een koude waterval. Dit verlangen is ook terug te vinden in de Japanse-tuinarchitectuur : lichte tuinen met wit grind.
STAPSTENEN: Van de 8ste tot de 16de eeuw maakte men geen gebruik van stapstenen. Er waren paden van aangestampte aarde. Bij belangrijke tempels legde men ook paden van natuurstenen tegels. Het nadeel van aangestampte aarde was dat na regenval dit een modderpoel werd. Rond 1598 lagen in de tuinen rond Tokyo stapstenen. In het begin functioneel, later kregen ze ook een esthetische functie.
DE LANTAARN: De zestiende theemeester en tuinarchitekt Pikyu (1563-1645) schijnt één van de eerste te zijn geweest die de lantaarns in theetuinen gebruikte. Daarvoor werden ze enkel gebruik bij tempels. De lantaarns verlichten de toegang tot de tuin alsook de waterbak bij het theehuis. Langzamerhand werd de lantaarn een decoratief element in de Japanse tuin.
WATERBASSINS: Het zuiveren van handen en mond bij de theeceremonie bleef een vast ritueel. Voor de 17de eeuw werden hiervoor vooral houten vaten gebruikt. Pas in 1608 is er melding van een uit steen gemaakte waterbak. Deze kunnen zowel rond als vierkant van vorm zijn. Ze worden elke dag gevuld en als er wieren inhangen suitgekuist. Soms geeft er een bamboepijpje in uit dat dan regelmatig voor vers water zorgt, terwijl het geluid van het druppelende water een extra dimensie aan de tuin geeft.
JAPAN ZONDER SHOGUN - WESTERSE INVLOEDEN IN DE MEIJI-TIJD
Van 1639-1854 isoleerde Japan zich volledig van de buitenwereld. Pas in 1854 werkten de Nederlanders zich terug binnen en in 1868 nam de keizer opnieuw de macht over van de shogun. Deze keizer was Meiji, die bekend stond als een groot bewonderaar van Engelse landschapstuinen. Hij liet een nieuw paleis bouwen door een Engels architect en de tuin door een Japanse tuinarchitect. Deze legde een grote landschapstuin aan met daarin een iris-tuin en vijvers.
JAPANSE TUINKUNST IN DE 20ste EEUW
In Japan is het kopiëren van een kunstwerk de eerste stap die een kunstenaar/vakman zet als hij zich wil bekwamen. In de moderne tuinen van Japan wordt vooral het traditionele behouden zoals stapstenen, wit grind, strak gesnoeide struiken, grillig gevormde solitairs en, als het om een groot terrein gaat, water. Deze op traditionele wijze vorm gegeven tuinarchitectuur is boeiend door het contrast met de moderne architectuur. De vloeiende vormen van de tuinelementen zijn sterk en overtuigend naast de rechte lijnen van de gebouwen. De vindingrijkheid van de tuinarchitecten moet groot zijn gezien de beperkte ruimte die ze hebben in de steden. Daar de grondprijzen zeer hoog liggen in de steden als Tokyo, Kobe en Osaka worden er veel daktuinen aangelegd. Daktuinen worden vaak met wit grind, geschoren plantvormen en solitairs aangelegd.
Toch worden buiten de grote stadscentra nog grote tuinen aangelegd. Worden deze tuinen voor partikulieren aangelegd, dan is dit meestal in de traditionele stijl. Wel wordt er geëxperimenteerd met nieuwe materialen en wordt een nieuwe vormgeving aan de lantaarns gegeven.
Traditie leeft voort in de Senke-school voor Tuinarchitectuur. In Kyoto zijn er drie Senke-scholen befaamd om hun traditionele vorm van tuinaanleg. Er wordt in hun tuinen niet altijd een theehuis nodig, maar het is de sfeer, de vorm en de indeling die ze behouden. Nog steeds wordt de stijl van hun meester, Sen No Rikyu, gevolgd, de theemeester die leefde van 1521 tot 1591. De nu lesgevende leden werken nog steeds in zijn stijl. De prachtige tuinen die door de leden van de Senke-familie worden ontworpen zijn hoogtepunten van moderne tuinen in hystorisch stijl. Kenmerkend zijn eenvoud, het bescheiden gebruik van objecten en het stubtiel gebruik van planten. Rust en eenvoud wil niet zeggen dat de Senke-tuinen saai zouden zijn.
ANDERE SOORTEN TUINARCHITECTUUR
Bloemen werden grotendeels geweerd uit Japanse tuinen, maar ze werden wel gekweekt om binnenshuis te verwerken. Het schikken binnenshuis was gebaseerd op een grote historische kennis van nationale tradities, nauw verbonden met de esthetisch verantwoorde voorstelling van de natuur. In de kunst van het schikken van staande bloemen of rikkwa, geven landschapstermen zoals een vallei en grot de tussenruimten en openingen aan in het patroon van bladeren en stengels.
Bekender dan het rikkwa is de techniek van het ikebana, een even verfijnde als ingewikkelde vorm van bloemschikken.
Naast deze technieken voor het rangschikken van bloemen, stengels en takken, beoefende men ook permanente vormen van tuinaanleg op kamerformaat: de hako-niwa of bloembaktuin, wat een landschap in miniatuur inhoudt; de bonkai of schaaltuin waarvoor modder, veen en zand gebruikt werd in een schaal van brons, steen of porselein; de bonseki, waarbij met zand en stenen een landschap werd gevorm op een zwart gelakt dienblad; en de bonsai, het bekende kweken van dwergboompjes. Deze technieken hebben waarschijnlijk hun oorsprong in China, maar werden in Japan verder ontwikkeld en verfijnd.