Het zwaard van de Samurai
De bijzondere betekenis die het zwaard voor de Japanners heeft, is voor westerlingen nauwelijks voorstelbaar. Het zwaard vormde het machtssymbool van de samurai. Alleen zij waren gerechtigd tot het dragen van twee zwaarden, een Iang (daito) en een kort (shoto), die samen de daisho worden genoemd. Wat maakt het Japanse zwaard zo uniek? Om dit te kunnen begrijpen, is het nodig wat meer over de werkwijze van de Japanse smeden te weten.
Het staal en smeedwerk (kitae)
De wapens of werktuigen die van ijzer gemaakt werden, verbogen gemakkelijk en werden snel bot. De eerste smeden ontdekten al gauw dat er een verbetering optrad als het ijzer herhaaldelijk werd verhit en geplet. Door het ijzer te verhitten totdat het witheet werd, ontstond aan de oppervlakte een vloeibare laag, die het mogelijk maakte twee oppervlaktes aan elkaar te wellen, het zogenaamde vuurlassen. Deze techniek heeft als gunstig bijverschijnsel dat de verontreinigingen verbranden door de hoge temperaturen. Tegelijkertijd treedt door het 'openstaan' van de buitenstructuur koolstof toe tot het oppervlak van het ijzer. Deze koolstof is het gewenste bestanddeel dat het harden van het ijzer mogelijk maakt. De Japanse smeden gebruikten speciale houtskool als brandstof voor hun smidsvuur. Houtskool bevat geen zwavel of fosfor, in tegenstelling tot steenkool. Deze beide verontreinigingen hebben een nadelige invloed op staal en kunnen het gevoelig maken voor snel breken in koude toestand. Als men ijzer dubbel vouwt en aan elkaar welt, brengt men aldus koolstof naar het binnenste van de verkregen plak materiaal. Door deze behandeling diverse keren te herhalen, verbetert men het materiaal en verkrijgt men staal. Na vijftien maal vouwen krijgt men een harde taaie staalsoort, geschikt voor het maken van de zwaardsnede. Acht tot tien maal vouwen geeft een kwaliteit die vergeleken kan worden met die van verenstaal. Een zachte elastische staalsoort wordt verkregen na vijf tot zeven maal vouwen.
Het resultaat van dit vouwen wordt zichtbaar na polijsting als fijne patronen aan de oppervlakte of de huid (hada) van het zwaard. Men onderscheidt de volgende hoofdpatronen: mokume hada: houtnerf met cirkelvormige patronen; itame hada: houtnerf met open patronen; masame hada: rechte in de lengterichting lopende vouwpatronen; ayasugi-hada; regelmatig golfpatroon.
Het vakmanschap van de eerste Japanse smeden leidde naar het gebogen zwaard, dat beter geschikt was voor een 'snijdende' beweging, in tegenstelling tot het rechte zwaard, dat geschikter was voor een stekende beweging. Een andere verbetering die door de Japanse smeden werd toegepast. is de amalgatie van verschillende soorten staal. Een zwaard gemaakt van een soort staal dat de maximale hardheid bezit, zal lang scherp blijven maar snel breken, een zwaard gemaakt van zacht staal zal snel bot worden en gauw buigen.
Een ideale combinatie werd door de Japanse smeden toegepast: een zwaard waarvan de kern werd gevormd van zacht staal (vijf maal vouwen) en de zijkanten van een verende kwaliteit (zeven maal vouwen), De snijkant van hard staal (15 maal vouwen). Deze constructie noemt men sanmai awase. Daarnaast bestaan er nog vele andere constructies, zij zijn alle op hetzelfde principe gebaseerd: zachte kern, harde zijkant.
De werkwijze is als volgt: de smid prepareert drie soorten staal en stapelt deze in de gewenste volgorde als blokjes op elkaar. Hij welt dit pakket aan elkaar en rekt het vervolgens uit tot de gewenste lengte. Grote aandacht wordt door de smid besteed aan de punt (kissaki) en het aangrenzend gedeelte, de monouchi. De kissaki wordt op zodanige wijze omgesmeed, dat de gereedschapsstalen snede ook langs de snijkant van de kissaki loopt.
Na het smeden, brengt de smid het zwaard in zijn eigenlijke vorm, waarbij hij een zeer dun laagje materiaal wegvijlt. Daarna volgt het belangrijkste gedeelte: de harding. De smid bedekt het lemmet eerst met een dik mengsel van klei, houtskool en andere ingredienten, waarna hij het mengsel geheel of gedeeltelijk langs de snede verwijdert. De manier waarop hij dit mengsel wegschraapt, bepaalt, na het harden, het patroon van de geharde snede (hamon). Na het drogen van de klei wordt het zwaard verhit tot de gewenste temperatuur. Dit gebeurt in een verduisterde smidse. opdat de smid de kleur van het verhitte staal--zichtbaar bij de nakago of angel--goed kan beoordelen. Bij het bereiken van de kritische temperatuur dompelt hij het zwaard in gereinigd water van een bepaalde temperatuur. Het staal onder de dunne laag zal sneller afkoelen dan op de plekken waar het beschermd wordt door de dikke laag, waardoor de snede op die minder 'beschermde' gedeelten z'n maximale hardheid verkrijgt, terwijl het overige deel taai en veerkrachtig blijft. Deze harde strook langs de snede zal na de laatste polijsting een witte, matte formatie vormen: de yakiba. Na verwijdering van de gebakken kleilaag scherpt de smid het zwaard op een wetsteen en controleert hij het op mogelijke smeedfouten (kizu), die het zwaard waardeloos kunnen maken. Is hij tevreden over het resultaat, dan vijlt hij de angel (nakago) in de gewenste vorm en voorziet hij de nakago van zijn signatuur. Het zwaard wordt in de laatste fase van zijn 'geboorte' door een professionele polijster op Japanse wijze gepolijst.
De polijsting
De polijsting is een verhaal apart. De kwaliteit van een zwaard kan alleen zichtbaar gemaakt worden als het op Japanse wijze gepolijst wordt. De oppervlakte van het zwaard wordt als het ware opengewerkt, in tegenstelling tot de westerse polijsting, waarbij de oppervlakte wordt dichtgewreven De Japanse rneesterpolijsters bezitten grote kennis van het Japanse zwaard voor wat betreft vorm en stijl die zijn toegepast door de verschillende scholen. Zo kunnen, door een ondeskundige polijsting, de karakteristieke vorm en de eigenschappen die het zwaard moet vertonen, geheel of gedeeltelijk verdwijnen.
De polijster begint met grove stenen voor het 'vormen' van het zwaard, waarna hij--stap voor stap--steeds fijnere stenen gebruikt. Eerst wordt het zwaard over de stenen heen bewogen. In een latere fase wordt het bewerkt met zeer dunne schilfers die op de rug versterkt zijn met papier en die met de duim over het zwaard worden bewogen. De jihada wordt met zeer fijne ijzeroxyde, dat door papier is gefilterd en vermengd is met plantaardige olie, op een watten rolletje gepolijst, waardoor de jihada een donkere kleur krijgt. Daarna polijst de polijster de yakiba met een zeer fijne schilfer op de duim totdat de yakiba zilverwit is. Er zijn twee soorten polijsting: de sashikomi- en de kesho-methode. Na het polijsten van de punt volgt het bruneren (drukpolijsten) met de bruneernaald van de shinogiji en de mune, de rug van het zwaard. Na deze behandeling vertonen zij een hoogglanzend oppervlak.
Wat is nu het resultaat van een goede polijsting? De hada is zichtbaar, de geharde snede is matwit. Soms is langs de geharde snede of hamon een heldere lijn te zien, de nioi-lijn, die pas goed zichtbaar wordt, als het zwaard tegen het licht in wordt bekeken. Een ander verschijnsel dat in principe hetzelfde is als nio, zijn de nie-deeltjes die alleen grover zijn dan nioi. Nie manifesteert zich als kleine of iets grotere 'spiegeltjes' langs de hamon en soms ook in de yakiba. Bij sommige scholen komen ze ook in de jihada voor en we noemen ze dan jinie. Vormen deze nie een aaneengesloten lijn, dan worden ze kinsuji genoemd. Komen deze lijnen voor in de jihada dan heten zij chikei. Als deze nie als een korrelige lijn loopt heet zij sunagashi. Utsuri is een soort reflectie van de yakiba en vormt een mistig patroon in de jihada en komt alleen bij betere zwaarden voor. Het bovenstaande is een opsomming van de meest voorkomende kenmerken. De Japanse kenners onderscheiden er veel meer.
De hamon
Het patroon van de buitenste lijn van de yakiba noemen wij de hamon. Op de alleroudste zwaarden is dit meestal een rechte of zeer licht golvende lijn, genaamd suguba. Zoals blijkt, kan de hamon dus naar de wil van de maker gevormd worden. Sommige scholen gebruikten de voor hun school specifieke hamon, daarnaast waren er echter ook smeden die verschillende typen hamon maakten. Het identificeren van een smid aan de hand van de hamon, zal in een enkel geval mogelijk zijn. Het vereist echter een grote kennis van zaken. Van de hamon is verder van belang het gedeelte in de punt. Deze wordt boshi genoemd. Hij kan in combinatie met de hamon een indicatie geven over de identiteit van de smid.
De punt (kissaki)
In de punten van zwaarden kan men diverse vormen onderscheiden. De kissaki is klein Ikokissaki), middelgroot (chukissaki) of groot (okissaki). De fukura is de snijkant van de punt.
De shinogi
In tegenstelling tot de zwaarden waarvan de zijkanten vlak zijn (hirazukuri), wat veel werd toegepast bij tanto (korte zwaarden tot dertig centimeter klinglengte) en wakizashi (zwaarden van dertig tot zestig centimeter), hebben de meeste lange zwaarden en ook veel wakizashi over de lengterichting op de zijkant van het lemmet een verhoogde lijn lopen, de shinogi. De shinogiji kan normaal, smal of breed zijn en behoort gebruneerd, dat wil zeggen hoogglanzend, te zijn. Hoewel deze vaak moeilijk te zien is, kan ook hier de hada worden waargenomen. Het smeedpatroon op de shinogiji kan verschillend zijn van dat op de jihada.
De rug of mune
De meest voorkomende vorm is de dakvormige. Daarnaast komen ook driekantige, halfronde en platte mune voor.
De angel of nakago
Dit gedeelte van het zwaard is voor ons van het grootste belang. De nakago kan een veelheid van gegevens bevatten die van het grootste belang kunnen zijn voor de identificatie van het desbetreffende zwaard. Zo bevat de angel de vijlstreken (yasurime) die de smid hierop heeft aangebracht. Hij doet dit meestal op dezelfde wijze en in hetzelfde patroon. Ook de punt van de nakago vijlt hij in de gewenste vorm. In de nakago vindt men ook een of meer gaatjes, de mekugi ana, waardoor de bamboepen (mekugi) gaat die het handvat fixeert. De mekugi ana werd aangebracht door de smid zelf. Indien het originele gat zich voorbij de helft van de nakago bevindt en als de angel onveranderd is (ubu). betekent dit dat het zwaard voor 1596 gemaakt is. De kleur van de nakaqo zal, naargelang van de ouderdom donkerder zijn. Heeft de angel een metaalkleur of een lichte bruinrode roestvorming dan is het een modern zwaard, gemaakt na 1900. Donkere patina maar geen diepe roest: 100-300 jaar oud. Zeer donker met gepit oppervlak: 400 600 jaar oud. De kleur van de angel is slechts een indicatie, daar hij door chemische processen 'verbeterd' kan worden. Vaak vindt men nog inscripties op de nakago, op de zijde die van het lichaam is afgewend. Afhankelijk van de wijze van dragen, heten zij tachi mei (de tachi werd hangend met de snede naar beneden gedragen) of katana mei (de katana werd met de snede omhoog door de obi (gordel) gedragen). Komen er op beide zijden karakters voor dan bevat de andere zijde de datum van fabricage e.d. Enkele smeden signeerden met een enkel karakter, de meeste smeden met twee, vaak gevolgd door het derde karakter saku of tsukuru (=maken: heeft gemaakt) . In de Sjinto periode gebruikte men soms de lichamen van misdadigers als testmateriaal. Een goed zwaard kon drie of meer lichamen met een slag doorklieven. Ook werden testen op ijzeren of koperen platen uitgevoerd. Vele inscripties, vooral die op oudere zwaarden, zijn vaak geheel of gedeeltelijk verdwenen. Door veranderende vechttechnieken of belastingmaatregelen werden de zwaarden vaak ingekort (suriage). Bij sommige is zelfs de oorspronkelijke nakago verdwenen (osuriage). Het uiteinde van de nakago is dan meestal recht afgevijld. Soms werden de signaturen van beroemde smeden behouden door ze in een uitsparing in de ingekorte nakago in te laten (gaku mei). Soms ook werd de nakago zo afgevijld, dat de signatuur als het ware op een dunne strip bleef staan, die dan werd omgevouwen en ingebracht in een sleuf in de nieuwe nakago. Hij staat derhalve op zijn kop en aan de andere kant van de nakago (orikaeshi mei). Negen van de tien signaturen en vooral die van beroemde smeden, zijn niet authentiek. Goede smeden, die niet geheel tevreden waren met het uiteindelijke resultaat, signeerden hun zwaarden niet.
De vorm (sugata) en buiging (sori)
De Japanse zwaarden kunnen wij classificeren naar hun produktieperiode en onderverdelen
naar de verschillende scholen.
Koto of oude zwaardperiode (794-1595)
Sjinto of nieuwe zwaardperiode (1596-1780)
Sjinsjinto of nieuw nieuwe zwaardperiode (1781-1876)
Vorm en sori hangen nauw samen met het gebruik in het verleden. In de Heian
periode (794 1185), waarin het Japanse zwaard zijn typische vorm bereikte, ontstonden
de vijf scholen, de Gokaden genoemd, naar respectievelijk de provincies, Bizen,
Yamato, Yamashiro, Soshu en Mino-den. De tachi zwaarden uit de Heian periode
werden hoofdzakelijk gebruikt door de adellijke heren te paard, wat tot uitdrukking
kwam in de vorm en de lengte van het zwaard. Een sierlijk licht zwaard en een
diepe sori, waarbij de grootste kromming zich dicht bij het handvat bevindt;
met een lengte van ongeveer tachtig centimeter. De kling is breed bij het handvat
en loopt spits toe naar de punt (fumbari). Een dergelijk licht zwaard kon met
een hand gebruikt worden, zodat de andere hand het paard kon leiden. De diepe
kromming bij het handvat, de koshisori werd in de Heian periode door alle scholen
toegepast.
In de Kamakura periode (1185-1333) veranderde deze vorm de toriizori, een kromming met het dieptepunt in het midden van de kling. De fumbari bleef aanvankelijk bestaan. In deze periode bereikte de Japanse smeedkunst een absoluut hoogtepunt, dat nimmer meer geevenaard is. Helaas zijn de goede zwaarden uit deze tijd in het Westen niet of nauwelijks voorhanden.
In de Nambokucho periode (1333-1392) kreeg het zwaard een karakteristieke vorm: breed en soms met lengtes van meer dan een meter met zeer weinig sori. Om zo'n zwaard nog met enige snelheid te kunnen hanteren, moest het lichter worden gemaakt. Dit werd bereikt door het zeer dun te maken en soms van groeven te voorzien. Ook de andere wapens uit dit tijdperk, de naginata, de tanto en de wakizashi zijn breed, lang en licht gebogen. De vorm van dit type zwaard uit de Nambokucho-periode is belangrijk, omdat dit model zwaard, later ingekort tot ongeveer 70 centimeter, het voorbeeld zou worden voor de latere zwaarden (katana).
In de vroege Muromachi periode (1392-1573) zien we een terugkeer naar de vorm van de tachi uit de Kamakura-tijd. De strijdwijze te paard werd echter vervangen door de massa infanterie tactiek, die geheel andere eisen stelde aan het zwaard. Het wordt derhalve vanaf omstreeks 1460 korter, ongeveer zestig centimeter, met een toriizori die later overgaat in sakizori, dat wil zeggen een kromming die dicht bij de punt ligt. De sakizori vorm maakt het mogelijk het zwaard bliksemsnel met een hand te trekken. Eindeloze, bloedige burgeroorlogen kenmerkten de Muromachi periode en de vraag naar zwaarden werd zo groot, dat men hier zelfs van een massaproduktie (kazu uchimono) kan spreken. De kwaliteit daalde tot een dieptepunt, de functionaliteit steeg tot een hoogtepunt. Het zijn de zwaarden uit deze periode, die zo geschikt zijn voor het beoefenen van laido. Deze zwaarden maken het snel trekken met een hand mogelijk. Vooral de smeden van de Minoden waren in deze periode zeer produktief. Hun produkten staan bekend om hun geweldige scherpte, vooral de zwaarden van de meestersmid Kanemote. Het was een van zijn zwaarden die, volgens een militaire instructiefilm uit de tweede wereldoorlog, de loop van een Browning .30 luchtgekoeld machinegeweer in tweeen kliefde. Voor de echte kenners van Japanse zwaarden is deze periode niet zo belangrijk omdat de karakteristieken in het metaal, die door hen juist zo bewonderd worden, nauwelijks voorkomen.
Na de langdurige oorlogen volgde uiteindelijk een tijdperk van vrede, ingeluid door Oda Nobunaga en geconsolideerd door Toyotomi Hideyoshi en Tokugawa leyasu. De vraag naar mooie zwaarden stijgt. Gedurende de 140 jaar van verschrikkelijke burgeroorlogen waren de geheimen van de grote meesters geheel verloren gegaan. Door buitenlandse invloeden en technieken, Portugese en Hollandse, vooral bij het smelten van ijzer en het gebruik van geimporteerd staal, veranderde ook de samenstelling van de nieuwe generatie zwaarden. Dank zij de inspanningen van enkele meestersmeden, zoals Kunihiro en Umetada Myoju, die de fabricagemethoden van de grote meesters uit de Kamakura en Nambokucho-periode overnamen, brak een nieuwe bloeiperiode, de Sjinto periode aan. De zwaarden uit deze tijd zijn ongeveer 70 centimeter lang, hebben een breed en bijna evenwijdig lemmet en weinig kromming. Zij gelijken op de zwaarden uit de Nambokucho periode, maar zij zijn dikker. De punt is groot; de nakago is in de meeste gevallen ubu (niet ingekort) en voorzien van een langere inscriptie en signatuur. De stijl van deze zwaarden wordt Keicho Sjinto genoemd, naar het tijdperk van produktie.
De zeventiende eeuw brengt vele beroemde smeden voort. Wij noemen slechts Hankei, Kotetsu, Sukehiro, Yasutsugu, Tadayoshi, Tadatsuna en Shinkai. In het midden van de zeventiende eeuw ontwikkelt zich een andere, karakteristieke vorm, de Kanbun Sjinto stijl: breed bij het handvat en taps toelopend naar de punt, een zwaard met weinig buiging, een lengte van ongeveer 73 centimeter en een middelgrote kissaki. In de achttiende eeuw daalt de vraag naar zwaarden. Deze periode brengt weinig goede smeden voort.
In 1780 blaast Suishinshi Masahide nieuw leven in de zwaardsmeedkunst. Door intensieve studie van oude vergeten smeedmethoden zijn hij en zijn studenten in staat zwaarden te maken in bijna alle stijlen. Vooral in de Sjinsjinto periode worden goede zwaarden gemaakt in de stijl van de Kamakura periode, van de Soshu-den en replica uit de Nambokucho periode. De zwaarden zijn dik en voelen wat 'ongebalanceerd' aan. Het smeedwerk van de Sjinsjinto smeden vertoont verschil met het werk van de smeden uit de Keicho periode, met name wat betreft de dicht gesmede, fijne jihada en grove jinie en witte groefjes. Een ander verschil vormt de nakago, die bij de zwaarden van de Keicho periode aanmerkelijk donkerder is dan die uit de Sjinsjinto periode. Naast Masahide brengt de Sjinsjinto enkele andere beroemde smeden voort: Naotane, Kyomaro, Sa Yukihide en Motohira. Het smeden van zwaarden op de oude, traditionele wijze vindt in Japan nog steeds plaats en wordt op allerlei manieren gestimuleerd door het zwaardmuseum in Tokyo.
De lengte van een zwaard wordt uitgedrukt in shaku, sun en bu:
1 shaku = 11.93 inches = 30.3 cm
1 sun =1.2 inches =3.03 cm
1 bu =0.12 inches =3.03 mm